Miesje en de spin
(ca. 1943)–H.M. Bendien-de Geus– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
‘Moes, kom hier eens kijken,
Wat een dikke spin!
Zij draagt wat in haar pootjes,
Zeg Moes, wat zit daarin?’
‘Dat zijn de kindertjes’, zegt Moes,
‘Het lijkt wel een beetje raar,
Maar in dat witte balletje
Houdt zij hen bij elkaar.’
| |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Heel kunstig maakte Moeder Spin
Een huisje, dat zij spon
Van zachte draden uit haar lijf,
Dat noem je; een cocon.
‘En Moesje, wat gebeurt er dan
Als die kindjes groeien, zeg?’
‘Dan barst het witte balletje
En de kleintjes kruipen weg.’
| |
[pagina 7]
| |
‘Op acht kleine pootjes
Lopen ze heel snel,
Naar een zonnig plekje,
Dat begrijp je wel.
En is daar niets te eten,
Dan gaan ze op de vlucht
En trekken heel alleen op reis,
Zij waaien door de lucht.’
| |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
‘Vooral in 't najaar zweven zij
Aan een glinsterende draad.
Zo reizen zij op hun gemak,
Ja, 't spinnetje weet wel raad.
En vindt het 'n plekje naar haar zin,
Dan laat zij 't draadje vrij.
Het glanst en glimt daar in de zon
En 't schittert op de hei!’
| |
[pagina 10]
| |
Als Miesje 's avonds slapen gaat,
Zit voor haar raam de Spin.
In 't midden van haar kunstig web,
Daar vangt zij vliegjes in.
En als Mies dan weer wakker wordt,
Roept zij: ‘Moes, kijk eens gauw!’
Wat zien zij in 't verlaten web?
Een druppeltje van dauw.
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
|