Davids psalmen
(1733)–Jan van Belle– Auteursrechtvrij
[pagina 360]
| |
Honderd-vier-en-twintigste PSALM; voor Instrumenten. | |
[pagina 361]
| |
Psalm CXXIV.1.
Waare ons de Heer, zegge Isr'el, bly' van geest,
Waare ons de Heer niet by, niet meê geweest,
Toen ons het volk, oproerig, teegen kwam,
Het hadd' gewis ons leevend lyf ontvleest,
Gesleurd, verscheurd, op ons to heevig gram.
2.
Het water hadde ons boven 't hoofd gestaan;
Een waterstroom hadde over ons gegaan,
En onze ziel in 't woedend nat bedekt.
Geloofd zy God, die gaf dat wy niet aan
Hunn' tanden tot een roofaas zyn verstrekt.
3.
Want, eeven als een vogel uit het net
Des vogelaars, is onze ziel ontzét:
De strik verbrak; wy zyn daaruit geraakt,
En, worden in des Heeren naam gerél,
Die hémel, aarde en alles heeft gemaakt.
|
|