| |
| |
| |
Voorréden.
Dicht- en Zanglievenden!
De waardy en Godlykheid deezer 150 Liederen, met recht Davids Psalmen genaamd, te willen bewyzen, zou vrugtlooze arbeid weezen: nadien zulks reeds veelmaalen door roemwaarde manners geschied is. Og! of het kreupeldicht van Pr. Datheen, door veele anderen, doch te vergeefs, in beetere dichtmaate gebragt, derzelver waardy en stigtende nuttigheid in de Christen Kerken en huisgezinnen niet byna geheel bezwalkt en benomen hadde; in zoverre zelf dat geleerde predikanten zig als schynen to schaamen, om, door de lamheid van het zelve, één eenig
| |
| |
vaers, tot besluit hunner predikaatsiën, voluit op te zeggen, en dat men de huisgezinnen, (enkele zangmaat-, niet Psalmbeminnaars, uitgezonderd,) om dezelve réden meer dertele deunen zingt of leest dan onverstaanbaare, onleesbaare, hortende, stootende en nog ergeren naam verdienende Psalmberymingen van Pr. Datheen! Wenslyk ware het dan; dat 'er uit zoveele Psalmberymingen, die naa hem opgekomen zyn, (en waar van de gebreklykfte zelf de zyne zeer verre in waardye overtreffen) slegs andere, ik laat staan de beste, in de Christen Kerken ingevoerd wierden.
‘Dat ik, naa zoveele anderen, waar onder zelf manner van naame en geleerdheid, en flonkerlichten in de dichtkunde, bestaan heb, alle de Harpzangen van den koningklyken Dichter David, en andere heilige
| |
| |
Mannen, op nieuw in neederduitse Dichtmaat te stellen, naer de zangwyzen, in de openbaare. Kerke gebruikelyk, zal, naer ik hoop, van geen rédelyk mens gewraakt worden, schoon 'er de afgunst al overlang’ haare tanden op gewét heeft; zyn de eerste woorden van het voorberegt der Psalmberymingen van Fr. Halma, in zaake met de myne dusverre geheel overeenkomende, en, schoon ik ze gemaklyk met andere woorden had kunnen uitdrukken, om réden hier gebruikt.
't Geen my nu tot het op nieuwsberymen deezer Psalmen bewoog, in eenen tyd dat ik, wégens myn beroep, geloof meet bepaald te weezen en lastiger bestaan te hebben dan schier eenigen myner médemensen, welke meest allen, zelf geringe handwerkslieden, terwyl
| |
| |
ik aan deeze beryminge byna 2 jaaren lang, 's morgens vroeg en 's avonds laat, zat te blokken, of met slaapen of noodloos vermaak neemen doorgebragt hebben; 't geen my hier toe, zeg ik, bewoog, bestaat voornaamlyk in 't volgende:
1 Dat zulks tot Gods eere, ten nutte van mynen eevenmens, en tot eene geoorlofde uitspanninge van mynen geest dienen mogte.
2 Om my, ten minste in dien tussen tyd, eens meester van my zelven te toonen; my zolang bedwingende na te laaten het maaken van vaerzen die niet vleijen, maar de ondeugden reegelregt, en somtyds zelf hard, te keer gaan: 't welk my, ik beken 't, als eene aangeborene eigenschap, en, zoveel de dichtkunst aangaat, myn grootste lust en vermaak is; daarover nogtans, (ik
| |
| |
meen ten onrecht) veelmaalen berispt zynde van eenigen myner vrinden of goede bekenden; mensen (en dat is myne schuld niet) van wat vleijender aangeboren wézen dan ik ben.
Ik heb, der Hebreeuwse Taale geheel onmagtig zynde, any tot deeze Psalmberyminge alleen ten doelwit gesteld den tekst des Bybels, die, volgens last der Eedele hoogmogende Heeren Staaten generaal der vereenigde Neederlanden, van veele geleerde mannen uit de de grondtaale, (voor zoverre ik uit zeerveele omstandighéden moet vast stellen) getrouwlyk vertaald en beeter dan eenige andere is.
De zangmaat hiervan heb ik, niet om Pr. Datheens-, maar om der openbaare en meest aller Christen Kerken zoeten en goeden gebruikswille, op den ouden leest geschoeid, ik wil zegg- | |
| |
en, op dezelve wyzen gesteld, van het begin tot het einde.
Men zegge niet dat'er reeds zeerveele, en zelf geleerde mannen, dat spoor voor my zyn ingeslaagen: want, hoewel het getal der Psalmberymeren, of die zip daarvoor uitgeeven, groot is, nogtans zyn de meesten derzelve waarlyk alleen uitbreiders, veelal zelf naer hun eigen getuigenis. De uitbreidingen nu hebben dit met malkanderen gemeen, dat ze meer woorden of bewoordingen der zaaken vervatten, dan de zaak zelve vervat of vereist: zo is 'er dan zeekerlyk iets toegedaan; en door deeze toedoeninge laat meest ieder uitbreider, de een van deeze, de ander van geene gezindheid onder de Christenen zynde, heelligt iets van zyne byzondere gezindheid uitlekken, 't welk dan geensins der Staaten bybeltekst alleen ten
| |
| |
wit genomen, maar, ik vrees, niet zelden den zin van den heiligen Geest te keer gegaan is, door de toedoening van bewoordingen, die zaaken beteekenen, daar Koning David nooit aan heeft gedagt, noch kunnen denken. Immers, ik heb uitbreidingen gevonden, waarin geheele vaerzen waaren, die niet alleen niets zeiden van 't geen de voornoemde bybeltekst zegt, maar ook die reegelregt het teegendeel zeiden; zulks is ver van den zelven alleen zig ten doelwit te stellen. Doch ook heb ik uitbreidingen gevonden, waarvan ik betuig, dat het zeer fraaije vaerzen zyn, maar geensins den naam van Davids Psalmen verdienende: vermits dezelve doorgaans méde der Staaten bybel- en grondtekst, dat is de geheele zaak, als uit het gezigt verliezen.
Behalven de uitbreiders zyn 'er eenige
| |
| |
berymers geweest die den grondtekst, andere die de latynse overzetting (ik zwyg van Pr. Datheens franse) andere die, méde als ik, der Staaten bybeltekst, als diesaangaande heilig, gevolgd hebben; de een, is 't niet op wyzen van dertele straatdeunen, die niet met de majesteit van Davids Psalmen overeenkomen, het is ten minste op eigen uitgekeurde, en niet by het gemeen aangenomene Psalmwyzen; de ander op een klein getal der Psalmwyzen; dees, nu in volstrekt onrym, dan in onrym, doch op voeten gesteld, en met de gewoone Psalmwyzen andersins overeenkomende; die, met eene walglyke verdubbelinge der woorden van der Staaten bybel- of grondtekst. Kortom, daar is maar omtrent een vyfde of zesde gedeelte van alle Neederduitse Psalmberymers, met my
| |
| |
daarin overeenkomende, dat zy eeniglyk der Staaten bybeltekst op de gewoone zangwyzen in Neederduitse dichtmaate berymd hebben; en onder deeze allen is 'er doch geen die met myne beryminge geheel overeenkomt: want zy hebben, zo het schynt, naast het volgen van der Staaten bybeltekst, ook het getal der langwylige, lamme en barbaarse vaerzen van Pr. Datheen, als of dat méde een heiligje waare, gelieven te volgen; 't welk, myns oordeels, zo ongerymd als zyne ongerymdheid zelve is: terwyl ik nu ondertussen alleen, op de voorzegde wyze, en onzydig, den voornoemden bybeltekst gevolgd hebbende, in myn werk byna de helft korter ben dan eenige van hen, allen: want, by voorbeeld, Pr. Datheen heeft tot de 150 Psalmen 1322 vaerzen, gelyk ook, zoveel of
| |
| |
daaromtrent, allen die hem gevolgd hebben; (ik zwyg van uitbreidingen, waaronder ook oprechte Psalmberymingen, uit verscheidene berymers t' zaamen gevoegd, by de Waterlandse Doopsgezinden te Haarlem in gebruik, die 1706 vaerzen vervatten,) daar myne Psalmvaerzen maar 945 in getat zyn. Van andere berymers of uitbreiders die de gewoone zangmaat niet houden, lust my niet te spreeken.
Lust het iemant nu te zeggen, dat de kortheid, (daaronder verstaande de kortheid myner Psalmberymingen, schoon anders met eene goede zinsbehouding) geene deugd is; gelyk men 'er al voorlang zo versmaadlyk van gesproken, en dezelve met den naam van gedrongenheid gedoopt heeft: welaan; dan kan ik dien bewyzen, dat de langwyligheid (schoon anders
| |
| |
ook met eene goede zinsbehouding) niet alleen geene deugd, maar, 't geen van de voornoemde kortheid nooit gezegd en beweezen kan worden, zelf een versmaadenswaardig gebrek is.
De réden nu, dat ik myne Psalmberymingen niet in formaat als naer Kerken gebruik, en volkomen op nooten heb laaten drukken, is, dat ik niet groot genoeg van verbeelding was, om te denken, of, als anderen, te durven hoopen, dat dezelve, boven die van myne voorgangers geacht, tot gebruik in de openbaare of andere Christen Kerken zouden ingevoerd worden; vast stellende, dat de Kerkendienaars, als zy zulks ooit genegen mogten zyn, gelégenheid en vermogens genoeg zullen hebben om ze naer hunne eigene zinlykheid te laaten
| |
| |
drukken: terwyl ik deeze nu, in dit fatsoen, en met eene groote letter gedrukt, voor ouden en jongen, om met aandagt te leezen, zingen of speelen bekwaamst geacht heb.
Waarom ik dezelve, 't geen sommigen vreemd voor kwam, van eerst af aan by enkele bladen heb uitgegeeven, aan ieder die ze begeerde, is; te weeten, dat ik onder 't berymen dies aangaande eenige nutte aanmerkingen mogte bekomen van ervaarene kenners; 't welk my, God lof, zoverre gelukt is, dat ik, dezelve in overweeging genomen en goed gevonden hebbende, my schier van Psalm tot Psalm, hoelangs hoe kragtiger, naer ik meen, heb weeten uit te drukken; 't geen my, in het gelyklyk uitgeeven van het geheele werk niet had kunnen gebeuren.
Opdat nu de geenen, die de Dicht- | |
| |
kunst weinig of niet verstaan, deeze myne Psalmberymingen, neevens meer andere, te gevoeglyker, en zonder stootinge zouden kunnen leezen of zingen, dient tot onderrigtinge; naamlyk: dat men de zagte e, aan het einde van een woord komende, niet moet uitspreeken, indien 'er aanstonds, eer de reegel nog uit is, een woord navolgt dat met a e i o u of y begint; als by voorbeeld: de eerste reegel van den 42 Psalm luid aldus:
Hygende, als een hart na stroomen;
hier eindigt het woord Hygende, net eene zagte e, die aanstonds gevolgd word van het woord als, 't welk met eene a begint, daar de voorige zagte e in versmelt; zo dat men hygende moet uitspreeken als of 'er stonde Hygend'; en
| |
| |
zo voort met alle woorden die met eene zagte e eindigen, als: aarde, béde, dikte, godlyke, hulpe, lydzaame, desgelyks ook met ge, voor gy gebruikt, als Psalm 50 vs. 7.
‘Dit doet ge, ik zwyg: gy meent ik ben als gy;
en met ze, voor zy, hen of haar gebruikt, als Psalm 5 9 vs. 5.
‘Verteer ze gantslyk, maak ze indagtig,
dus ook met we, voor wy gebruikt, enz:
Als 'er ook een reegel eindigt zonder Komma of eenig ander teeken van ademhaalinge, zo moet men maar voort leezen, zonder ruste of ademhaalen, tot men vervolgens eenig teeken ontmoet, als by voorbeeld: Psalm 59 vs. 2.
| |
| |
‘'k Heb niets misdaan, nogtans zy loopen
Ten stryde; doe tog de oogen open,
hier moet men niet ophouden aan 't woord loopen, maar, zonder ademhaalinge, voort leezen tot het tweede woord daar naa, stryde; zulks zal in 't leezen, zo van deeze, als van meer andere berymingen, veele nuttigheid doen.
Hierméde Dicht- en Zanglievenden! schoon ik hier veele andere nutte zaaken zou kunnen byvoegen, gelyk, onder andere, teegen te spreeken de geenen die, in hunne voorrédenen, de deftige Psalmwyzen, by de openbaare all andere Christen Kerken gebruiklyk, en wat dies meer zy, wédersproken hebben beveel ik u verders in de genadige bescherminge des Allerhoog- | |
| |
sten; zingt met malkanderen Psalmen, Lofzangen en geestlyke Liederen, niet iedelyk maar zingt ze den Heere in uwe herten, en duid mynen iever ten goede. Amen.
| |
Lof der Psalmen.
Geen ongewyd Gedicht, hoe kunstryk opgesteld,
Word ooit met recht zo hoog als Davids toon geteld:
Geen ongewyd Gedicht kan boven 't menslyk streeven;
Maar Davids PSALMEN zyn ook door Gods Geest geschreeven.
J: v: BELLE.
|
|