benadrukt, maar in een typisch christelijke zin, met het accent zwaar op het geestelijke. Een laatste vergelijking kan dit wellicht nog verduidelijken. Ieder heeft er genoegen aan beleefd op de Kermisdans van Bruegel even de kus van de boerenknecht aan de deerne te releveren. Het is een hartstochtelijk-zinnelijke daad, meesterlijk geïnterpreteerd. In de kus van Permeke echter staat de kracht van de schoonheid van een onverdeelde liefde geschilderd, ontroerend zuiver en boven alle passie verheven. Permeke kende een ander passie dan deze van de zinnen. Zijn werk draagt de stempel van alle grote kunst: zeer diep geestelijk te zijn en als het ware tot een teken te zijn verheven, zonder ook maar in het minst abstract d.w.z. ontdaan van menselijke factoren te worden. Geheel de stoffelijke kosmos krijgt een geestelijke interpretatie in de onuitputtelijke themata van de boer - pikker en zaaier -, de vrouw - zwangerschap, moederschap, de naakten -, het polderlandschap, de zee.
Het werk van Gust De Smet is niet zo uit één stuk als dit van Permeke of zelfs van Servaes. Hij is onrustiger in zijn uiterste gevoeligheid. Minder onstuimig bezit hij een grotere bedachtzaamheid, die aan zijn doeken het intense genot schenkt van een fijnzinnig geordende wereld. We worden niet alleen aangegrepen zoals door de werken van Permeke. We worden ook ontroerd door die rijke stilte, de eenvoudige en vanzelfsprekende netheid van de levensaanvaarding in de binnenkamers met rustende en vooral mijmerende kinderen en vrouwen, in de hoven van Vlaamse hoeven met de dromende mensen en beesten, in de volkse goedheid van de kermistenten.
Ook Frits Van den Berghe behoort tot het officiële driemanschap van het Vlaamse expressionisme. Met welk recht? Men kan het zich afvragen, want noch in de geest, noch in de stijl heeft het werk van Van den Berghe veel uitstaans met dit van Permeke of De Smet. Wel kan men zich beroepen op de vroege werken uit de periode dat De Smet en Van den Berghe elkaars schilderijen konden tekenen. Maar heel gauw heeft Van den Berghe dit vreemde wambuis afgeworpen om in een soort expressionistisch surrealisme aan zijn twijfel en onrust uiting te geven. Van den Berghe hoort o.i. meer thuis in de geest van de internationale kunststromingen dan in degene die men veronderstelt achter het Vlaamse expressionisme. Ook deze verhouding is een domein dat voor studie openligt. Rond deze klassieke kern bewegen zich enkele satellietfiguren, die niet minder merkwaardig zijn, Brusselmans, Tytgat, Daye, verder De Troyer, Jespers, Spilliaert... Over het algemeen hadden deze namen een homogener groep met de Latemse school gevormd dan Frits Van den Berghe. Ze werken in dezelfde geest en vullen andere aspecten aan.
Brusselmans staat aan de tegenpool van Permeke. De Smet staat tussen beiden. Hij is minder gemakkelijk, minder vlot, minder lyrisch. Met een buitengewone beheersing van zijn middelen drukt hij zich uit in strakke soberheid, sterk geritmeerd. In de beste van zijn werken steekt een epische geladenheid. Niet te vergelijken met het barse werk van Brusselmans is de gemoedelijke