Winterloof. Late gedichten 1884-1887(1887)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] De Eoolsche harp. De eoolsche harp ruischt in den nacht, Ruischt op den toon der treurgezangen; Aandoenlijk als de weeke klacht Van 't hartje, dat van liefde smacht, Of breekt van onvervuld verlangen. Die doorslaapt, waar die citer slaat, Sliep zeker in met zoete droomen; Die slaaploos aan het venster staat Wendt naar den kant het bleek gelaat, Vanwaar de galmen óverkomen. De nachtwind weet niet wat hij doet, Die al haar snaren dwingt te trillen, - Zoo min als 't oog dat, door zijn gloed, Ontroering in een rein gemoed Verwekt, maar niet vermag te stillen. 1886. Vorige Volgende