Winterloof. Late gedichten 1884-1887(1887)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Waar geluk. Daar is, voor ouderdom noch jeugd, Hoe 't menschlijk hart er naar moog haken, Daar is geen onvermengde Vreugd, Maar wel volkomen Troost te smaken; En wat de wereld vreugde hiet Haalt bij dien troost in waarde niet. De wijste wijsheid, buiten God, Is niet dan die der pessimisten. Te roemen in zijns levens lot Heeft enkel waarheid in den Christen. Bedwelming en ontveinzing zijn Slechts stilling voor gevoelde pijn. Wat is de blinde vreugd van 't kind? De dartelheid van jonge knapen? 't Genot uit rijkdom of bewind, Verworven eer of rang te rapen? Wat huislijk heil, zoo groot, zoo zoet, Vaak met de diepste smart geboet? De troost der Liefde Gods, die ‘'t al Doet medewerken mij ten goede’, En daar mij ‘niets van scheiden zal,’ Wat zee van ramp ook om mij woede; De troost der Hoop ‘die niet beschaamt’, En 't hart tot elken strijd bekwaamt: [pagina 31] [p. 31] Ziedaar waarin 't geluk bestaat En slechts bestaan kan voor ons menschen. God geeft het in een volle maat Aan hen, die niets daarboven wenschen; En ook te midden van de smart Klopt in hun borst een vroolijk hart. Vorige Volgende