Het dagboek van de student Nicolaas Beets, 1833-1836
(1983)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermdLeiden, maandag 21 maart 1836Leiden Maandag 21 Maart. Derde, groote Buitengewone Vergadering der Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid.Ga naar voetnoot993 's Avons te zeven uren in de Stadsgehoorzaal. Genoodigden van beide geslachten. Op 250 uitnoodigingen (kaartjes) meer dan 200 personen verschenen. Dames van alle de gedistingueerde familiën. Twaalf professoren: Van der Palm, Clarisse, Kist, Jan van der Hoeven, Van Breda, Cock,Ga naar voetnoot994 Van Assen, Reinwardt, Broers,Ga naar voetnoot995 Van der Boon Mesch, Siegenbeek, Van der Chijs. De dames van Alphen, van Reede, Stadnitski, Gevers, van Gorkum (alle) Hubrechts,Ga naar voetnoot996 Pestel,Ga naar voetnoot997 van Heukelum,Ga naar voetnoot998 enz. enz. Ook mijn Vader tegenwoordig, rayonneerende van genoegen. Ook Heye . Als voorzitter open ik de vergadering niet zonder gunstig effect met de volgende woorden: Mijne Heeren,Ga naar voetnoot999 Walter Scott verhaalt ons van een afgeleefden Bard,Ga naar voetnoot1000 die na een langen en | |||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||
60. Invitatiebiljet (21 maart 1836).
| |||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||
61. De Stadsgehoorzaal aan de Breestraat te Leiden,
links van de Franse kerk, omstreeks 1870.
| |||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||
vermoeienden tocht, in een herbergzaam kasteel vriendelijk ontvangen en verkwikt, in de benedenzaal, temidden zijner minderen, knapen en lijfeigenen [?] van de Slotvoogdes zich op zijne kunst beroemt, en eindelijk der Burchtvrouw aan laat zeggen, dat hij bereid is haar eene proeve van zijn talent te doen hooren. Maar toen de Oude, na bekomen verlof, de hooge zaal optrad en de hertooglijke Gebiedster daar gezeteld zag, omringd van hare Edelvrouwen; toen hij hare en aller oogen op zich zag gevestigd, alle ooren wachtende op zijne stem, toen ontzonk hem de moed en de trots, en bijna wenschte hij inwendig dat men zijn aanbod afgeslagen, hem niet toegelaten hadde. Het gaat ons als den grijzaard. Met niet weinig vermetelheid hebben wij het gewaagd hier eene schare te verzamelen van wat Leiden achtbaarst, geleerdst, beschaafdst, edelst, en schoonst bijeenbrengen kan, maar die schare vóor ons te zien verschrikt en bestraft onze koenheid en bijna berouwt ons het waagstuk. De Schotsche Zanger, op zijn harp nedergebogen, gevoelde de minderheid zijner afgeleefde krachten, vergeleken bij wat er hier van werd geëischt, vergeleken bij wat zij vroeger vermocht hadden. Wij verwijten ons onze jeugd en onze onervarenheid; wij gevoelen het geheeld gewicht der overtuiging dat wij er nog ver van af zijn iets te leveren der kunst waardig die wij beoefenen, of het gehoor waarmede wij vereerd zijn. Doch de vriendelijke welwillendheid der Burchtvrouw bemoedigde den Zanger. Hij kon het haar aanzien dat zij eene toegevende hoorderes zou zijn, want hij las op haar gelaat dat zij genegen was behagen te scheppen ook in de minste zijner pogingen. Dit herstelde hem van zijne huivering en versterkt hief hij aan. En indien wij niet op onszelven, maar op uwe toegevendheid vertrouwen, zult gij ons even geduldig aanhooren?... In die hoop open ik de Vergadering.Ga naar voetnoot1001
De recieten waren de volgende:
| |||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||
Viotta was zoo goed de voordracht van dit stuk met improviso piano-accompagnement te ondersteunen en te doorvlechten. Alles liep uitmuntend af. Nafeest bij Gewin, en daarna op de Societeit waar een 20-tal jongelui ons met gejuich ontving en toasten toebracht. |
|