Het dagboek van de student Nicolaas Beets, 1833-1836
(1983)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Leiden, dinsdag 25 januari 1836Leiden Dinsdag 25 Januari. Brief aan den Heer D. Veegens,Ga naar voetnoot936 in den Haag. Uw vriendelijk schrijven,Ga naar voetnoot937 mijn Waarde! mag ik niet onbeantwoord laten, niet, omdat het zoo bijzonder vriendelijk is, iets dat in mijn oogen meer beteekent dan of gij met groote letters onder uwen brief gezet hadt: Verzoeke per omgaande eenig bericht! Ziet gij, ik ken van die wonderlijke menschen, die meer gehoor geven aan opwellingen des gemoeds dan aan eenige drangreden van buiten, en daarom was V.H.Ga naar voetnoot938 die uwe letteren acht dagen en poche gehouden heeft; iets waarbij zij evenwel niets verloren, ook niets gewonnen hebben; was V.H., zeg ik, nauwlijks down stairs en uw brief pas gelezen, of het plan was geboren om met u in correspondentie te treden. Gij moest mij hier zien zitten in mijn kleine schrijfcel (zooals Tollens het niet fraai noemen zou),Ga naar voetnoot939 vóor mij een helder brandende lamp, achter mij een helder brandend vuur; ik in het midden nog al dof. Als ik mijn oogen opsla zie ik of Thomas Moore , of Lawrence Sterne , of Bilderdijk vlak in 't gezicht en als ik dan weer neerzie op den stijl waarin deze tot nog toe geschreven is, schaam ik mij bijna, vooral wanneer ik bedenk dat mijn vriend Van der Palm over mijn schouder leest en ook al in mijn schrift ziet. Leurs regards m'oppriment,Ga naar voetnoot940 en ik ben blij dat Goethe, Byron, en Walter Scott te ver af zijn om er iets van te zien. A propos, vindt gij niet dat mijn brief tot hier toe wel iets heeft van een Catalogus der Tentoonstelling van Schilderijen. Enfin! hij is licht zoo goed als de brieven van A.B.C. en het geheele alfabet die ook niet deugen, en gij zult er wel slechter gezien hebben. Ik geloof dat ik mijn stijl tegelijk met mijn inkt koop, want tot nog toe heb ik er niet achter kunnen komen, wat eigenlijk de trekkers en koorden zijn die de marionetten mijner phrasen doen dansen. ‘Weder valsch vernuft!’ roept gij uit. Zeer goed. Maar, met uw welnemen, valsch vernuft is ook vernuft, en die geen gouden gespen voor zijn dansschoenen heeft, draagt in 't vuur vergulde; ik wou wel eens weten of hij er slechter om danste, of dat zijn naam er te minder malen om zou worden opgeschreven in het schildpadden vicesimootje,Ga naar voetnoot941 dat de dames tusschen haar ceintuur dragen! Van dansen gezwegen - laat ons van lezen spreken. Ach! ach! en nog eene ach! (hier verheugt zich de schimme Feith's)Ga naar voetnoot942 ik ben zoo bang voor een lezersreputatie! Ik vind niets akeliger dan de beeltenis van den Redenaar of den Dichter, die gezwartrokt (à dire vrai: ik heb te Amsterdam een blauwen met vergulde knoopen aan gehad) en gewitdast het land rondreist met een dubbelgevouwen | |
[pagina 230]
| |
kwarto-handschrift in zijn borst en met de woorden Geëerde Toehoorders en Hoorderessen! op de lippen, maar te armhartiger wordt die figuur wanneer die Commis-Voyageur der ‘Kuische Negen’ (die ondertusschen door te veel schuim van volk gecourtiseerd zijn om zich langer veel op die kuischheid te laten voorstaan) overal hetzelfde monster uitstalt en dezelfden kunstgrepen gebruikt. Ik had de Parisina zeker slecht gelezen als ik dat ding in den Haag herlezen had, en te Amsterdam heb ik het eigenlijk ook niet heel mooi gedaan, want een hatelijke verkoudheid wierp een zeer prozaische mist over mijne welsprekendheid. En toch heb ik ‘hoofden op hol gebracht’? Gij zegt het; ik weet het niet. Tweehonderd vrouwen heb ik voor mij gehad, waaronder vele schitterende toiletten, enkele lieve gezichtjes, en ik hoop eenige weinige gevoelige harten? -(neen, daar ben ik zeker van: die hebben ze alle, çela appartient à la femme comme le fouet du cocherGa naar voetnoot943 -) eenige weinige bewonderaarsters (leelijk woord). Maar Utrecht? Wat spreekt gij mij van Utrecht? Ik weet niet dat mij daar iemand kent. O Gij zult zien wat een nieuwsgierig poëet is,Ga naar voetnoot944 en ik laat u niet los vóor gij mij op dit punt eenige explicatie geeft. Zie, 't is de eenigste prijs mijner (qualiscumque) verdiensten, te weten wie ik de gaaf heb 't hoofd op hol te brengen. Singulier is dat ik het tot nog toe altijd de verkeerde gedaan heb en met ongelukkigen uitslag gepoogd het bij sommigen te bewerkstelligen van wie 't mij aangenaam zou geweest zijn het te zien, vooral indien zij naar het voorschrift der kunst, het hoofd door het hart hadden willen genezen! But this is nothing to you. Would to God it were nothing to me now! Terwijl ik bezig ben een haar uit mijn pen te halen, valt mijn oog op mijn naaste omgeving. 't Is ῾Η Καινη ΔιαϑηκηGa naar voetnoot945 en een bundel dictaten. De Historia Ecclesiastica.Ga naar voetnoot946 O, ik ben met hart en ziel theologant en het gewicht en de uitgebreidheid mijner studie verbiedt mij aan iets anders te denken. Waarschijnlijk zal ik dit jaar niets schrijven. Mijne vele relatiën hier nemen de weinige heures de loisirGa naar voetnoot947 weg, en te Leiden heb ik nooit veel inspiratie gehad. Verwacht gij iets van de groote zomervacantie, wanneer ik mijne vriendenlooze eenzaamheid weder zal intreden, afgescheiden van eene mij niet kennende sociëteit, en mijne dagelijksche avondwandeling in mijn geliefd bosch zal hervatten: zoo zeg ik u dat gij uwe hope op een zandgrond gebouwd hebt, want de tijd zal door mij tot niet anders besteed worden dan de studia severiora graviora,Ga naar voetnoot948 en ik zal bij Grieksch, Latijn en Hebreeuwsch mijn Hollandsch mogelijk vergeten. Toch als ik Jesaia lees, rijst onwillekeurig in mij | |
[pagina 231]
| |
de vraag: ‘Ben ik eigenlijk wel een Dichter? Of zijn 't als da Costa zoo wèl zegt o Gij alleen, Jeruzalems profeten!Ga naar voetnoot949 Neen.. mijn Vriend! De auteur van Jose en Kuser moet een Godgeleerde, Nicolaas Beets moet een Verbi Divini MinisterGa naar voetnoot950 worden, en hij heeft er de poëzie voor een tijdlang voor over. Waar is dan de Roem? Hij is uitgesloten’ als de Apostel zegt. Ik heb eene plaats in de Hollandsche Literatuur die mij niemand zal betwisten ( Foppe Ga naar voetnoot951 zelfs niet, die bij monde van Vrugt en RuysGa naar voetnoot952 eeuwig twist) en daarbij blijve 't vooreerst. Naderhand zal men zien wie ik ben. Wil Bohn mij drukken, wat bij hem als bij alle boekverkoopers (en hij is geen haar beter dan de rest) meer van 't belang der cijfers dan van dat der letteren afhangt, zoo komen in 't laatst van dit jaar de Parisina enz. uit, en met die sluit ik mijne Byroniaansche phase. Ik verkies niet als Byroniaan bekend te staan. Trop d'honneur! En hoewel ik Byron hoog waardeer, is hij niet als gij u uitdrukt, mijn lievelingsdichter. Gij gevoelt intusschen dat bij dezen stand van zaken, de lezing in den Haag er bij in zal schieten; en toch verzeg ik 't niet ... Februari, Maart, April ... neen, gij moet er niet op rekenen, maar ik zal er over denken. Zoo ik 't doe, 't is alleen om U genoegen te doen. Mogelijk gelooft gij 't niet en allerminst van den eenëntwintigjarige, maar het denkbeeld van eenigen roem in te oogsten heeft de gaaf niet mij een hàlven graad op te winden. Ik zeg dit niet om mij zelven te prijzen et per cynismum, maar die mij kent weet dat het zoo is, en ik wenschte dat het zoo niet ware, want de ambitie is, geloof ik, een excellent surrogaat voor alle andere passiën en een heerlijk behoedmiddel tegen alle mogelijke verveling of neergeslagenheid, ik gebruik hier het woord neerslachtigheid niet; niet omdat ik het niet bezit; ik heb het zoo eerlijk betaald als gij; - maar alleen omdat ik hier neergeslagenheid beter vind; 't is een zelfde verschil als tusschen dronkenheid en dronkenschap. Goed, dat gij mij niet aanmoedigt, want als ik op dergelijke chapitres kom, is des sprekens geen einde, en daar zijn menschen die iets dergelijks droog vinden. | |
[pagina 232]
| |
‘Ien ander vel!’ zegt de Briganten Kapitein in ‘ Het Dorp aan de Grenzen ’: ‘Zeg waar zijn wij toch gebleven,
Kind, hoe gaat het, schrijft ge niet?’Ga naar voetnoot953
Zie, dat waren eerst tijden voor de Poëten, die dagen van ‘Oranje boven!!’ Dat waren dagen voor Lezers in publieke vergaderingen! 't Enkele woord ‘Volhouden!’ - applaudissement. 't Nietige woord ‘Scheiding’ - applaudissement. De soldatenterm ‘Voorwaarts!’ - applaudissement. Maar het eindwoord Spanje op Kampanje - en de handschoenen werden uitgetrokken en de hielen opgelicht, want straks zou Oranje, misschien wel Neerland en Oranje volgen en dan - pour n'en pas finir!Ga naar voetnoot954 Non semper tendit arcum Apollo;Ga naar voetnoot955 dat alles is thans voorbij; men geeuwt bij een toast op de ‘Volharding’; men lacht om zijn vroegere opgewondenheid; 't politieke nieuws heeft menigeen (quorum pars magna sum)Ga naar voetnoot956 in geen jaar ingezien. A propos, wordt de Staatscourant nog gelezen?Ga naar voetnoot957 Maar vertel nu eens, wie de man geweest is, die de voor mij bestemde spreekbeurt heeft vervuld. Ik dacht er aan - weet gij waar? - in de achterkamer bij Van der Palm. Zie, peinsde ik, daar zitten aan dezen haard de grijsheid en de blondheid, de redenaar die de kanseltrap aftreedt, de redenaar die haar ophuppelt. Terwijl staat een der mannen van het juiste midden waarschijnlijk, te spreken en te gesticuleeren, de oogen en harten tot zich te trekken, de kritiek te tarten, den lof in te oogsten en wat niet al? Wij zitten hier rustig. Toch heb ik dien avond nog gereciteerd. De dames verkozen 't zoo en een paar schoone oogen onder haar woog mij uw gansche ‘Geachte Vrouwenschaar!’ (als 't bij ‘Lezers’ heet) op. En toch zijn ze niet ongevallig, die Haegsche nufjes - zijn ze wel?.... Half elf. Mijn nederige avondmaaltijd wordt opgebracht. Dat wij ook nog eten en drinken moeten! Drinken is nog iets. Vocht is dan nog 't minst materiëele onder 't | |
[pagina 233]
| |
materiëele; maar eten, tanden en kiezen te werkstellen - hoe is 't mogelijk dat Tollens den eersten tand van zijn jongsken kon bezingen? ‘Moeder zegt: de tand is uit.Ga naar voetnoot958
Allerliefst. Maar moeder kon wel zeggen: De luur is nat; is dat een argumentum poeticum?Ga naar voetnoot959 Met dat al schat ik Tollens hoog, al was 't alleen maar om zijn goddelijk vers op Loots , 't eenig sieraad van dat jammerhartig ‘Gedenkstuk’.Ga naar voetnoot960 Maar Tollens - als Loots ook was - is ‘Wel poezie, geen aesthetiek.’ Bilderdijk zei tegen Loots: ‘Loots! Waarachtig gij zijt de beste Odedichter dezer dagen!’ en wat antwoordde Loots? ‘'k Ben weêrlichts’; ('s mans eigen uitdrukking) ‘'k Ben weêrlichts als ik weet wat een Ode is.’ Schrijf nu geen boeken over Loots, geen Verhandelingen, geen Biographie,Ga naar voetnoot961 geen Beschouwing van Loots als mensch en als dichter, geen literarische paralel tusschen hem en een poëet uit een vroegere eeuw; spaar uwe fraaie uitdrukkingen als: Een ruwe diamant, ofschoon van 't eerste waterGa naar voetnoot962
en wat dies meer zij, voor een andere gelegenheid: deze anecdote teekent Loots geheel. Is 't niet zoo? Onthoud ze dan en lees niets meer over Loots of 't moest zijn het uitnemend stuk in de Muzen ,Ga naar voetnoot963 zaliger gedachtenis. Maar ik spring van 't een op 't ander. Gij ziet het, mijn briefstijl (ira cum familiaribus)Ga naar voetnoot964 is niet het deftige rijtuig op vier wielen, dat bij iedere gabelGa naar voetnoot965 ophoudt, als wanneer de eigenaar plechtig zijn kwartje geeft en zijn dubbeltje weerom krijgt, om dan na het veelbeduidende ‘'t is klaar, koetsier’, weer tot de volgende door te draven: 't is een paard onder den man, dat er op gedresseerd is de wetten des lands te ontduiken en de tolhekken over te springen - maar ik zal 't onstuimig beestje toch nu zachtjes aan op stal moeten brengen; want (de berekening is 't al!) nog éene witte pagina schiet er over, wil ik 't adres nog op dit blaadje brengen en - ik mag u niet langer vervelen. Een wild paard en een wilde stijl zijn niets zeldzaams en 't verwondert mij dat gij er zoo lang naar kunt hebben staan kijken. Trouwens een wilde ezel en een middelmatige stijl zijn nog ondragelijker. 'k Heb mijzelven onder de verplichting gelegd dit bladzijdje nog vol te schrijven, maar met wat? Hé, waarom zou men een brief niet mogen eindigen met een phrase als waarmeê men ieder | |
[pagina 234]
| |
59. De Witte Singel te Leiden omstreeks 1836, met
Academiegebouw en Pieterskerk.
| |
[pagina 235]
| |
gesprek begint: ‘Slecht weêr vandaag’, ‘een akelige mist..’? Mijn vriend Potgieter heeft een vers gemaakt beginnende met Toch heb ik u lief, o mijn land!Ga naar voetnoot966
en mijn vriend Heye die een dokter is, riep het hem onlangs uit zijn sjees toe, op een dag waarop het even zoo mistte als heden; ik zou in dat geval gezegd hebben Toch heb ik het land, o mijn lief!
Maar dit zijn laffigheden en husteron proterons,Ga naar voetnoot967 die de moeite niet waardig zijn ze op te schrijven. ‘Why do I mention it?’ heet het in den Tristram Shandy, ‘ask my pen: it governs me, I don't govern it.Ga naar voetnoot968 Ziedaar een wel lange epistel en zooals ik ze slechts aan mijne vrienden schrijf. Mogelijk antwoordt gij mij uit den Gijsbrecht : Gij mint mij averechts; uw liefde staat mij dier;Ga naar voetnoot969
maar liever zag ik dat gij mij met eigene oorspronkelijke taal eens antwoordet, indien ernstiger of genoegelijker occupaties 't niet verbieden. Zoek, wilt gij mij verplichten eens naar de parodie van Alrik en Aspasia ,Ga naar voetnoot970 waarvan gij mij gesproken hebt. 't Zou een onschatbaar kleinood voor mij zijn, mocht ik er een afschrift van maken. Leef zoo gelukkig in den Haag als ik te Leiden, en geloof mij met heel mijn hart de Uwe.
B. |
|