Het dagboek van de student Nicolaas Beets, 1833-1836
(1983)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Leiden, vrijdag 16 oktober 1835Leiden 16 Oct. De komeet z.g. van HalleyGa naar voetnoot791 is aan den hemel zichtbaar. Ik wandel in den avond met Kuffeler Ga naar voetnoot792 naar het Academiegebouw om te zien of er geen mogelijkheid is op het observatoriumGa naar voetnoot793 te komen. Op de plaats ontmoeten wij Prof. Uylenbroek Ga naar voetnoot794 zelf met een lantaren in de hand, zich gereed makende derwaarts op te stijgen. Hij is zeer wel willend om ons mede te nemen. Boven, een heerlijk schouwspel. De sterrenhemel helder en heerlijk. Ik zie niets dan zijne oneindigheid. Beneden, laag beneden, onder een opstijgenden nevel bedolven, ligt de stad en het landschap met zijn poppespel van straatlantaarns en huis-lichtjes, waarnaar ik geen lust heb òm te zien. Ik verlies mij in den aanblik der blinkende onmetelijkheid, 't Is alles stil; slechts nu en dan het stenen van een uil. O Hoe gaarne had ik daar eenigen tijd, geheel alleen op en neer getreden en gemijmerd. Ik dacht aan Byron's Ye stars, who are the poetry of heaven!Ga naar voetnoot795
en aan zijn heerlijke regels uit de Siege of Corinth blue the sky
Spreads like an ocean hung on high,
Bespangled with those isles of light,
So wildly, spiritually bright,
Who ever gazed upon them shining,
And turn'd to earth without repining,
Nor wish'd for wings to flee away,
And mix with their eternal ray.Ga naar voetnoot796
Ik kon mij voorstellen hoe hij er genoegen in had telken avond, in sublieme eenzaamheid, met gekruiste armen over 't dek van zijn schip te wandelen tusschen de | |
[pagina 198]
| |
Zee en den starrenhemel, vooral in streken waar de starren zoo veel schitterender en in zulke menigvuldigheid zichtbaar zijn dat men, naar men zegt, moeite heeft de zeven sterren van den Grooten beer in het gedrang te onderscheiden. Maar nu moest ik de komeet van Halley zien. Ik bekeek hem door de teleskoop van Rings,Ga naar voetnoot797 die er zelf bij stond in zijne eenvoudig boerenkleeding; maar zag er niet veel meer van dan met het blote oog, dat er mij genoeg van zien liet om mij tot bewondering en stille aanbidding van den grooten Schepper er Verordineerder te doen verzinken. Een half uur bleven wij op het Observatorium. Het gelaat des hemels veranderde. Dampen, wolken, en zwarte duisternis betrokken het. Triviale nevelen ontrukten ons de aanblik der sublieme sterren. Ook de komeet was weldra aan ons oog onttrokken. De schitterende ster, die een straal licht voor zich uitwerpt die wij op 20 millioenen afstands een uitgestrektheid van 3 a 4 ellen aan den hemel zien beslaan en die van de Kroon tot bijna aan den Melkweg reikt, wordt door onzen laagzwevenden aardschen dampkring voor onze oogen verduisterd & bedekt. Zoo gaat het tusschen wat uit de aarde aardsch en wat hemelsch is. Ook tusschen een benevelde kritiek en een schitterend genie. |
|