Het dagboek van de student Nicolaas Beets, 1833-1836
(1983)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermdHaarlem, donderdag 3 september 1835Haarlem 3 Sept. 1835 Jose eindelijk in de Vaderlandsche Letteroefeningen gerecenseerd.Ga naar voetnoot757 Ik schrijf aan Kneppelhout:Ga naar voetnoot758 ‘Gij hebt zekerlijk de Recensie van Jose in de V.L. reeds gezien. Zoo niet, haast u dan te vernemen wat men in het Oudemannenhuis van mijn werk zegt, nadat iedereen er reeds over uitgesproken is. Inderdaad, het is de moeite waardig en juist zooals ik gedacht heb. De Recensent kent noch het genre, noch het model, waarnaar ik gewerkt heb, noch weet wat ik bedoel. Hij vertelt zijnen lezers wat ik al zoo verhaald heb, en doet dit in een plat prozapraatje, maar hij wou wel eens weten wat Jose toch op zijn vaders kasteel uitgevoerd hebbe, | |
[pagina 189]
| |
in de drie jaren dat hij daar na zijn moeders dood nog vertoefde. Was dit zoo moeilijk te raden? Laat ons zien. Wat doet een Spaansch Ridder al zoo? Een pijp rooken, de Vaderlandsche Letteroefeningen lezen, mogelijk netten breien, mogelijk exotische gewassen kweeken, of jonge kalkoentjes mesten! Mij dunkt een Amsterdammer moest weten hoe een rentenier zijn tijd zoek brengt. - Als hij er aan toekomt om te verhalen hoe Florinde zich op 't alleronverwachtst aan Jose vertoont, zegt hij met blijkbaren angst: ‘Men zou het haast voor een geestverschijning houden.’ Hoe ingénu! En hoe aardig komt dit met Jose's opinie overeen, die Florinde categorisch afvraagt: Verrijst gij uit het graf, of leeft gij,
Florinde?...Ga naar voetnoot759
Die Recensent is op de hoogte - Zoo gaat hij voort met vertellen, totdat hij aan 't beslissend punt komt; dan haalt hij mijn verzen zelve aan, maar om ze een weinig grappiger voorkomen te geven, schrijft hij ze liever achter elkander als proza op en haakt twee groote secties aan elkander (zeker omdat ik nog niet genoeg geenjambeer heb) vragende: ‘Vindt Zuster Serena dit ook mooi?’ Ik weet niet recht, of dit op zijn eigen manier van citeeren, dan wel op het geciteerde-zelf ziet, maar ik had liever gehad dat die heer Recensent er die Zuster Serena geheel buiten gelaten had, als behoorende tot eene orde van wezens, waarover hij eigenlijk niet mag meepraten en wier naam in zijn trivialen mond misplaatst is. Als hij een fatsoenlijk mensch, a gentleman, ware, zou hij ook weten dat noch de Opdracht, noch de persoon aan wie men opdraagt, noch de betrekking van den Opdrager tot die persoon, noch de in een Opdracht geuite gevoelens, met de Kritiek iets in het minste te maken hebben, maar dat weten menschen van zijn stempel niet; canaille is canaille. - Als hij den geheelen inhoud van 't verhaal heeft opgegeven, zegt hij even als onze kindermeid placht te zeggen ‘En hiermede is de historie uit.’ Maar nu komt de Recensie. Daaruit blijkt, wat den Auteur betreft, dat men aan zijn werk niet alle dichterlijke vinding en uitvoering kan ontzeggen en dat er hier en daar goede plaatsen zijn, dat hij een Maker is, maar eigenlijk een Vuurwerkmaker, geen Verzenmaker, en dat hij vreeselijk in de war is met het pathetieke dat de zoo dikwijls geroemde passage van 't aanraken door Florinde van Jose's zwaard, leelijk, en de zoo vaak aangehaalde beschrijving van de Tering vervelend; en eindelijk dat het geheel het stuk zonder eenige nuttigheid is - althans niet half zoo nuttig als deze Recensie. Wat den Recensent aangaat, blijkt: 1o. dat hij geen vleier is - foei, neen! 2o. dat hij van een goedig karakter is, en met den Auteur over Bilderdijksche spelling noch taalfouten twisten wil, ofschoon hij terloops aanmerkt dat op bl. 55 het woordeken in tweemaal achter elkander is blijven staan; 3o. dat men hem het lezen niet te moeielijk moet maken, want dat hij nog al spoedig last heeft de phrasen niet uit elkander te kunnen houden; 4o dat hij een groot psycholoog is, die niet gelooft aan de invloed der ‘halfbetwiste’ - dit woord betuigt hij niet te verstaan - ‘duisterheid’, en die niet inziet hoe ‘een toespraak door merg en been kan dringen, tenzij men hard schreeuwe’; 5o dat hij een taalgeleerde is en Ten Kate gelezen heeft; 6o dat | |
[pagina 190]
| |
hij een physicus is en licht en warmte tot zelfs in de poëzie chemisch wil gescheiden hebben 7o dat hij latijn verstaat; in éen woord dat hij recht op de hoogte is om de menschen die met Jose hebben weggeloopen, van hun enthusiasme terug te brengen en het debiet van het bijna geheel uitverkocht dichtstuk geheel te doen ophouden! Verheug u, mijn Waarde, dat gij een present-exemplaar bezit! -Ga naar voetnoot760 |
|