Het dagboek van de student Nicolaas Beets, 1833-1836
(1983)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermdHaarlem, vrijdag 17 juli 1835Haarlem 17 Juli. Vrijdag. Brief aan Bernard Gewin .Ga naar voetnoot696 Uitvoerig verslag van het gisteren beleefde, doorleefde, gevoelde. De huwelijkssluiting. Het bruiloftsfeest te Lisse. Mijn bruiloftslied: veel te ernstig; maar ik kon niet anders. Eerst tot de Bruid: O zoo gij voor den krans van frissche oranjebloesem,
Die 't hoofd der jonge god omtuilt,
De maagdelijke lelie ruilt,
Die gij zoo vlekloos droegt op vlekkeloozen boezem,
Indien u 't hart angstvallig beeft,
Indien gij, met een traan in de oogen
En 't hoofd schaamachtig neêrgebogen,
U aan uw Echtvriend overgeeft,
Indien ge een vader en een moeder
Verlaat omdat uw teedre voet
| |
[pagina 174]
| |
Hem op zijn paden volgen moet;
En gij de hand verzaakt van een getrouwen broeder,
Wiens steun gij langer niet behoeft:
Zoo weet gij weet gij wat diens boezem proeft!
Gij heldre, die zijn donkerheen bestraelde!
enz.
daarna tot den Bruidegom: Indien Uw teederminnend hart
Mijns Vaders eersteling begeerde,
Het blankste lam van heel de heerde
En dat het meest geliefkoosd werd;
Zoo gij het schoonste der juweelen
Van uit mijns Moeders halssnoer neemt,
De roos uit onzen hof ontvreemt
En 't reukvat uit ons huis durft stelen,
Indien gij de echtkroon drukt op 't hoofd
Van wie mijn broederliefde kroonde,
Zoolang ze in onze Tente woonde
Wéet, weet gij wat gij mij ontrooft?
‘Uw Zuster’, zegt gij. Neen; veel meer!
Wat weet ik haar een naam te geven!
Zij was het brandpunt van mijn leven,
Het zonlicht van geheel mijn sfeer.
Zij had na duizend dwaze droomen,
Na menig jonglingsfantazie,
De plaats van allen ingenomen,
En was mij eindloos meer dan die..
enz.
en verder, met al de jaloerschheid mijner broederliefde: O wat de kracht moog zijn der Liefde die gij voedt,
Wat rechten 't echtaltaar u gaf voor heel uw leven,
Hoe teeder 't lot u bind', hoe ruim gij haar vergoedt,
Wat zij om u verliet, voor u heeft opgegeven,
Wat macht de Vadernaam u geev,
Die kindren op haar voorgaan spreken,
Wat banden voor uw keten breken,
Bedenk dat zij mijn zuster bleef.
Bedenk dat haar mijn oog angstvallig gadeslaat,
Met al de zorg, waarmee een jonge Moeder
Het kind volgt dat haar schoot verlaat,
Ken, acht, ontzie, en ducht de liefde van een broeder!
enz.
| |
[pagina 175]
| |
Tenslotte
En nu ik sta haar af. Aanvaard
enz.
De ontroering na de voorlezing algemeen, eigenlijk grooter en anders, dan bij een bruiloftsfeest past. Ik zelf overstelpt en bevende als een blad. |
|