Amalia.Ga naar voetnoot324 ‘I would not for
worlds have quitted my place by her side; yet I almost longed for solitude that
I might decypher and examine at leisure the complication of emotions which now
agitated my bosom.’ Waverley. V. I Ch. 22.Ga naar voetnoot325 -
26 Aug. '33 een lied; nu een traan.Ga naar voetnoot326
|
-
voetnoot323
- B: ‘[J.v. Gilzen, later Prof. te Amsterdam]’.
Jan van Gilse (1810-1859). Doopsgezind predikant
te Koog en Zaandijk 1834. Hoogleraar aan het Doopsgezind Seminarium te
Amsterdam. Redacteur van De Gids 1852-1859.
-
voetnoot324
- Dit moet wel zijn Charlotte Amalia Voorhelm Schneevoogt (1813-1863),
die in 1836 zou huwen met Beets' vriend Willem
Pluygers. Dat Beets zeer op haar gesteld was blijkt o.a. uit een
brief van John Lockhart aan Beets, gedateerd ‘Haarlem 19th of Novbr. 1833’,
waarin deze schrijft: ‘When you see G:[ustaaf] S:[chneevoogt] remember me to
him and tell him that I spent a very pleasant evening at his house last
Sunday. Miss C[harlotte]. Sch[neevoog]t is realy one of the most pleasing
young Ladies I ever met with as I have often heard you say yourself.’ (UBL
Ltk Beets Correspondentie). Zie ook noot 326 en 438.
-
voetnoot325
- Dit citaat
luidt: ‘He would not for worlds have quitted his place by her side; yet he
almost longed for solitude, that he might decipher and examine at leisure
the complication of emotions which now agitated his bosom.’ (Walter Scott,
Waverley, London 1877, Ch. 22, p. 166). Captain Edward
Waverley, de hoofdpersoon, bevindt zich samen met de bevallige Flora Mac
Ivor in een romantische omgeving nabij een waterval; zijn liefde wordt
echter niet beantwoord en Flora treedt tenslotte in het klooster.
-
voetnoot326
- Op 26 augustus
1833 had Beets een gedicht geschreven, getiteld ‘Aan Amalia, toen zij
een Solo uit de Engelenzang gezongen had.’, met een motto van
Byron: ‘So the spirit bows before thee / To listen and adore thee’. Het
gedicht omvat vier strofen; de eerste luidt:
Der Englen lied te horen van uw
lippen,
Die een belichaamde Engel schijnt -
De Toonen, die uw borst ontglippen
Te volgen met het oor tot waar heur galm verdwijnt,
Verrukt weêr andere op te vangen,
En half bezwemen door uw zangen,
Aan d'adem van uw mond te hangen,
Te staren op uw schoon gelaat -
Of 't oog vol eerbied op te heffen,
Tot waar 't uw reiner blik mag treffen,
Zie daar een wellust, die er veel te boven gaat.
Nu schreef hij het gedicht ‘Aan Amalia’, gedateerd: ‘1834, Augustus’;
het omvat eveneens vier strofen en de eerste luidt:
Een bleeker tint heeft uw gelaat betogen;
‘Gij zijt geroerd;’ - een onweerhoudbre traan,
Breekt glinstrend door in uw zoo minzame oogen,
Wier zachte blik mij de oogen neêr doet slaan.
Een enkle traan, niet bigglend langs de wangen,
Maar die in 't oog, waaruit ze welt, blijft hangen,
En in heur zachte en waterige gloed,
Het teder blaauw oog nog teedrer glanzen doet.
Beide verzen in handschrift: UBL Ltk Beets vrl. nr. 100. Charlotte
Amalia Voorhelm Schneevoogt was lid van de Haarlemse Zangvereeniging.
|