De Oude Olm
te ‘Kraantje-lek’, aan den voet van den Blinkerd, bij Haarlem.
Vaak door mijn voet betreden,
Behelzende in beknopt bestek
Tal van vermaaklijkheden!
De wipplank hier, de schommel daar,
En gij, mijn Olm, die honderd jaar
Het voorbeeld hebt gegeven
Van op de schorts te leven.
Zoo luid en hoog geprezen,
Is sedert lang de Blinkerd niet,
Waarvoor zijn zangen rezen.
De mensch heeft hem te zeer geplaagd,
Zijn hooge schedel is verlaagd,
Zijn lenden zijn geslonken.
| |
Maar gij, hoe hol, heft nog de kruin,
En draagt uw eeuwen prachtig!
Geen storm, die aanrukt over 't duin,
Geen tijd is U te machtig.
Voor zestig jaren kende ik u,
Toen waart gij reeds zoo hol als nu,
En nu, indien 't kan wezen,
Nog groener dan voordezen.
De schoolknaap, met zijn kameraads
Naar Kraantje-lek getogen,
Zag in dien hollen stam een plaats,
Begeerlijk in zijn oogen.
Hij daalde, als in een levend graf,
In uw ontzaglijk duister af
Met zingen en met fluiten -
Gij kondt er vier besluiten.
De grijsaard, zestig jaar daarna,
Stapt weer uw heiligst' binnen.
Genoodigd, volgen hem weldra
Twee jeugdiger vriendinnen.
Ons drietal was u wellekoom,
Mijn kraantje-leksche wonderboom!
Wij konden 't wel ontwaren
Aan 't raatlen van uw blaren.
Blijf lang nog frisch en vol van kracht,
Schoon holste van de hollen!
Beschaam, door kroon en bladerpracht,
Blijf, door herbergzaamheid, de vreugd
Van Haarlems wandelgrage jeugd,
En, hoe ook stormen razen,
Elk nieuw geslacht verbazen!
Sept. 1882.
|
-
eind1)
-
kraantje-lek.
- ‘de oude herberg “het Kraantje-lek”, het paradijs der Haarlemsche jeugd. Daar staat een der oudste en merkwaardigste voortbrengselen van het plantenrijk in Haarlems omstreken, een holle iep (Ulmus suberosa L.) wiens korte stam een verbazenden omvang bezit. De boom is geheel hol, en uit zijn dikke, bouwvalachtige wanden groeijen van boven dikke takken en vormen een breede groene bladerkruin, zoodat hij in de verte gaaf schijnt. - Deze boom is een der dikste van Haarlems omstreken. - Te midden van het gulle zand, aan den voet van den stuivenden Blinkert, staat deze kolos daar als het prachtigste monument van het oude Haarlemsche woud.
De stam heeft een omvang van 6 Ned. el, en de ouderdom des booms wordt door de bewoners van het oord gerekend op 500 jaren, welke berekening niets onwaarschijnlijks heeft. Hij is de laatste van een groep dikke boomen, waarvan in het begin dezer eeuw nog twee aanwezig waren; zijn takken moeten nog voor vijftig jaren een verbazenden omvang hebben gehad. -
Kraantje-lek ligt aan den noordelijken uithoek van eene schilderachtige duinvlakte, vroeger uitgestrekter, lager, en met een waterplas, het Volmeer, bedekt, waaruit waarschijnlijk de Haarlemsche Beek haar oorsprong nam. Ook hier heeft men verondersteld, dat een heiligdom onzer voorvaderen geweest is, en in deze veronderstelling ligt niets ongerijmds. Ja, ik zou in het denkbeeld kunnen komen, dat hier in het bosch bij het meer, en op weinig afstand van de zee, de eerste tempelhut of Harah ter eer van moeder Aarde in deze streken is gevestigd geworden. De Zeeuwsche volksgodin had ook haar heiligdom aan den zeekant. Bij het volk is Kraantje-lek sedert onheugelijke tijden als plaats van vermaak in hooge eer.
En gelijk wij in onze bosschen nog de bloemen van het oude woud terugvinden, zoo zien wij bij het Haarlemsche volk, in zijn vrolijke togten naar Kraantje-lek en in het vieren van den Hartjesdag de sporen van de voormalige eeredienst van de Aarde, Hertha, onze groote en goede moeder.
Kraantje-lek, even als het Volmeer, is een der gedeelten van de oude woudstreek, die het laatst door het zand der duinen zijn ondergestoven, en de dikke boom is daarom een zeer merkwaardig overblijfsel uit den woudtijd’.
F.W. van Eeden, De Bosschen van Kennemerland; in het Album der Natuur, Jg. 1867.
-
eind2)
-
de blinkerd.
De Haarlemsche Dichter Jan van Walré schreef in 1825 zijn ‘Ode aan de Blinkert’.
‘Hef, blanke Corusca! uw luisterrijk hoofd,
Sicilie's Etna ten trots’; enz.
Toen mocht nog
‘(Haar) aanzien, (haar) vastheid, schoon los en als stof’
de lier ‘tot haar lof’ stemmen, en eenige waarheid zijn in de verzekering:
Uw wondere kracht, die Eol niet ontziet,
Vreest ook geen, Orion, Zeus donder zelfs niet.
Ik was toen elf jaren oud en zou het onderschreven hebben. Voor dertig jaar zag ik nog weinig verandering. Maar in de laatste jaren is de, toen nog zoo hooge en steile, zandheuvel, op schromelijke wijze afgeloopen, mij dunkt, wel een vierde lager en zijn kruin veel vlakker geworden.
|