Madelieven(1869)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] Kinderlach. Aan een Darwinist. Wat Apenmoeder heeft voorheen Haar jong zoo vriendlijk aangekeken, Dat de apensnoet is weggeweken, En 't lachje van een kind verscheen? Het kinderlachje, zoo welsprekend, Vol leven, liefde, ziel en geest, Dat, feitlijk, tusschen mensch en beest De oneindigheid van d' afstand teekent? Laat, uit een stam nog onbekend, Sim Spitsneus naast Sim Platneus spruiten, Met menschelijke kin en kuiten, En zonder staart aan 't achterend; Laat Gibbon's, Orang's, en Gorillen, En Chimpanzé's de wellust zijn Van die volstrekt in rechte lijn Uit grijnzende apen dalen willen; [pagina 198] [p. 198] Eén blik op 't wichtjen aan de borst Van die zij weerhelft heeten mogen, Als zij, na 't laven van zijn dorst, Het aanziet met haar zielvolle oogen En toelacht, en dien moederlach Betaald ziet met het zacht ontplooien Dier lipjes versch gelaafd, vermag Dat luchtkasteel omver te gooien! Verloren zoon! 't is vruchteloos Verlangd eens anders zoon te wezen; Uw waarlijke afkomst staat altoos In 't lachje van uw kind te lezen. δάμ, τοῦ θεοῦ. Luk. III. 38. Aanteekening. In een der nieuwste duitsche werken vind ik den ‘stambaum der affenordnung’ aldus opgemaakt; Vorige Volgende