Madelieven
(1869)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |
Baumann's grot.
| |
[pagina 123]
| |
Het hol was diep; de weg was lang
Door de onderaardsche krochten;
Het ging van d'een' in d'andren gang,
Met wendingen en bochten.
De steendrop werkte er, eeuwen lang,
Aan fraaie kunstgewrochten.
't Was nu een hooge kerkpilaar,
En dan een bundel speren;
Een kansel hier, een orgel daar,
Een reuzenhelm met veeren;
Een tentgordijn, een feestsamaar,
Een korf met monsterperen.
Wijwaterbekken, outersteen,
En doopvont, naar behooren;
Pistolen, dolken, wild dooreen
Geschud, met pauk en horen;
En vrouwenboezems, hard van speen;
En spitse paardenöoren.
| |
[pagina 124]
| |
Maar dit is niet wat Baumann zocht,
Waar op zijn oog kwam azen;
Slechts dat hij goudërts vinden mocht,
Dat voedsel voor de dwazen!...
En eensklaps heeft een felle tocht
De berglamp uitgeblazen.
Daar stond hij in 't stikdonker vak,
En gilde 't uit. Geen wonder!
Geen vuurslag had hij in den zak,
Geen lichtontvlambre tonder.
Geen lucifer; dat groot gemak;
Geen lucifer bestond er.
De weergalm kaatst zijn gil weerom,
Zijn angst en jammerkreten;
Zij galmen voort van dom tot dom,
Door diepten, ongemeten;
En sterven, met een dof gebrom,
In ongepeilde spleten.
| |
[pagina 125]
| |
Geen licht; geen kennis; troost noch raad;
Geen spijze; korst noch kruimpje!
Geen Ariadne's zijden draad;
Geen vinding van Klein Duimpje!
Die hier den moed niet zinken laat,
Voorwaar! verdient een pluimpje.
Drie dagen werden doorgebracht
Met tasten, stromplen, zwerven.
Drie dagen? Neen! Eén lange nacht,
Die alle hoop deed derven.
Begraven was hij, naar hem dacht,
't Mankeerde maar aan 't sterven.
Nog sleept zich de arme stervling voort,
En blijft een weinig hopen.
En zie! Een flauwe scheemring gloort!
Een lichtstraal komt geslopen
Door de eigen enge en lage poort,
Waar Hans is doorgekropen!
| |
[pagina {problem}126]
| |
Hij kruipt weer uit; en ziet het kroost
Van Adam nog eens even;
Doet zijn verhaal; maar stottert, loost
Een zucht, en laat het leven.
Alleenlijk heeft hij dezen troost
Aan 't hol zijn naam te geven.
|
|