Madelieven(1869)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina V] [p. V] * * * Madelieven zijn er altijd, En die ze wil zoeken die vindt er; We zijn ze slechts een oogenblik kwijt, In 't barste van den winter. En daar het voor mij nog geen winter is, Maar - zoo als gij 't wilt noemen! Zoo leg ik heden op uwen disch, Een handvol van deze bloemen. Gij hebt er gewis wel eens mooier aanschouwd, Die frisscher en fleuriger blonken; Maar hebben ook zij niet haar hartje van goud, Dat hemelschen dauw heeft gedronken? [pagina 1] [p. 1] Godsdienst. [pagina 3] [p. 3] Waar is uw hart? Waar is uw hart, waar is uw hart, Waar is uw hart, mijn naaste? Omringd van 's levens weelde en smart, Verhaal mij, waar gij 't plaatste? Hebt gij 't verslingerd en verstrooid, Op 't breede pad der Zonde? Ik dacht niet dat zij ooit of ooit Dien schat vergoeden konde. Hebt gij 't verloren in 't gedrang Van duizend IJdelheden? Mocht elke dwaasheid sedert lang 't Verneedren en vertreden? [pagina 4] [p. 4] Of doet gij u op 't Leed te goed, Met jamm'rend zelfbehagen? Verdrinkt gij 't in een tranenvloed, Bij krachtverterend klagen? Of speelt gij trouw den sterken held En toont uw moed bijzonder, En houdt het, met barbaarsch geweld, Uit louter hoogmoed onder? Of wel, bekommert ge u niet veel, Wat van uw hart moog komen, Zoo maar van 't wereldsch goed een deel U rijklijk toe blijft stroomen? Zoo dwaas niet, o mijn Broeder! tart Geen stem van God daarbinnen! Zij roept: ‘Mijn zoon! geef mij uw hart; Gij zult een hemel winnen.’ Vorige Volgende