Korenbloemen
(1853)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Magdalene by 't kruis.Ga naar voetnoot*
Hier is mijn plaats. Aan deze voeten,
Genageld op dit hout.
Hier, dat de tranen vloeien moeten,
Die Gy in gunst aanschouwt.
De Simons schudden 't hoofd en smaden
En lastren als weleer:
De zondares, met schuld beladen,
Stort in aanbidding neêr.
De middagzonne derft haar luister;
De dag is donkerheid.
Uw oogen zien, ook in dit duister,
Wie aan uw voeten schreit.
Gy kent haar. Heer! Gy zult haar dulden.
Gy leest haar tot in 't hart.
Het is de vrouw van vele schulden,
Wie veel vergeven werd.
| |
[pagina 23]
| |
Ook op haar arme ziele daalde
Een zevendubble nacht;
Maar 't licht, dat eens haar tegenstraalde,
Behoudt, ook hier, zijn kracht.
Gy lijdt, Gy sterft; zy voelt uw smarte,
Zy siddert by uw wee;
Maar, in het binnenst van haar harte,
Behoudt gy haar den vreê.
Haar oor vernam die bittre klachte:
‘Waarom verlaat gy my?’
O zielverbijstrende gedachte...
Verlaten!... Heiland, Gy?
Toch blijft gy haar van vrede spreken,
Die al uw strijd aanschouwt;
Toch voelt zy, in geen strijd bezweken,
Dat haar 't geloof behoudt.
Ja, Gy zult Israël bevrijden,
Eens stijgt ge op Davids throon,
Daar komt een heerlijkheid na 't lijden,
En na dit kruis een kroon!
Eens, in uw koninkrijk gekomen,
Gedenkt gy, naar uw woord,
De vrouw, die gy hebt aangenomen,
Bemoedigd, en verhoord.
| |
[pagina 24]
| |
Gewis, haar zonden zijn vergeven,
Haar schuld is weggedaan,
Haar naam in 't levensboek geschreven,
Dat zeide uw mond haar aan;
Die mond, die lieflijke, die zachte,
Die thands zoo bleeke mond,
Zich oopnend tot zoo bittre klachte
In zoo ontzetbre stond!
Ach, Zy vertroost, en Gy verlaten,
Gy smachtend, Zy onthaald;
Gy, prooi van allen die u haten,
Zy, door Uw gunst bestraald!
Die alle straffen Gods verdiende,
Zelfs door geen vrees benaauwd!
Gods Heilgen in een jammer ziende
Daar God zich ver van houdt!...
Dit heilig lichaam enkel wonde,
Van koorts en pijn verteerd;
En 't schandlijk werktuig van de zonde
Gezond en ongedeerd!
Komt, overmoedige soldaten!
Doet recht, en spot niet meer:
Laat dezen Koning 't kruis verlaten;
My voegt het, niet mijn Heer.
| |
[pagina 25]
| |
Dit hout, met al zijn ijslijkheden,
Verdiende ik lang en steeds.
Wat toeft gy? komt, verscheurt dees leden,
Ontziet geen tenger vleesch.
Ik heb de wet van God geschonden,
Moedwillig dartel, dwaas....
Komt, laat my sterven voor mijn zonden,
En sterven in Zijn plaats!
Maar neen! de onschuldige moet lijen,
Als 't offer op 't altaar,
Als 't lam der oude profecyen....
En zoo hy 't offer waar?
Indien.... Ja, Israëls verwachting!
Verzoener van mijn schuld!
‘Men leidde u als een lam ter slachting!
Zachtmoedig, vol geduld!’
Een stem roept uit: ‘Ons overtreden
Kost hem dit leed, dit bloed.
Het zijn Onze ongerechtigheden
Die Zijn verbrijzling boet.
De straf die op ons hoofd moest wezen,
Verdraagt hy in dees smart.
Door Zijne striemen zijn genezen
De wonden van Ons hart.’
| |
[pagina 26]
| |
Mijn ziel geeft andwoord: ‘Heer! ik dwaalde
Gelijk een schaap in 't rond;
Zijt Gy 't, op wien mijn misdrijf daalde,
Gy Herder, die my vondt?
Zijt Gy voor my, voor mijne zonde
Gelijk een lam geslacht?...’
Aanbidlijk woord door uwen monde
Gesproken: ‘'t is volbracht!’
|
|