Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden

[p. 213]

9 September. Bij de kerkelijke plechtigheid te 's-Gravenhage.

I.
Naar een Leys uit de XV^de Eeuw.

gemengd koor.

Nu laat ons allen Gode loven,
Den Hoogsten Koning van Hierboven!
Geen aardsche luister kan verdooven

Zijn glans en eer.

Nu laat ons allen Gode loven!

Looft, looft den Heer!

't Is alles ons van God gegeven
Wat wij bezitten en beleven,
Wat rust en veiligheid kan geven,

Geluk en eer.

't Is alles ons van God gegeven;

Looft, looft den Heer!

Dat alle knie voor Hem zich buige;
Dat aller hart Hem dank betuige;
Dat aller mond van vreugde juiche,

Zijn naam ter eer!

Dat alle knie voor Hem zich buige!

Looft, looft den Heer!

De Leys uit de XV^de Eeuw (een Kerstleys) op de zangwijze waarvan, en in welker geest en toon dit lied geschreven is, is opgenomen in de Verzameling van Dr. J.G.R. Acquoy, (bl. 46. N^o. XXIII) uit ‘Een devoot en profijtelyck boecxken’. Antwerpen 1593.

[p. 214]

II.
Naar een Lied van Adrianus Valerius.

koor a capella.

O Heer, die in den hoogen hemel troont,

Die de aard regeert en al wat de aard bewoont,

De zee zich doet verheffen en maakt stille,
En 't al beschikt naar Uw alwijzen wille!

Wij sloegen 't oog

Tot U omhoog

Bij wat die wille ons nam,

Als tak op tak

Verdorde en brak

Van d' ons zoo dierbren stam.

Maar Heer, Gij heelt de wonden die Gij slaat;

Gij troost het hart dat zich op U verlaat,

Gij wilt door vreugd en vroolijke gezangen
Ons treurgeluid en bang geschrei vervangen.

Barmhartig Heer!

Lof, dank en eer,

Voor wat uw liefde ons schonk:

Een frissche loot,

Die welig sproot

Uit d' afgehouwen tronk!

Juicht Volk en Land! juicht luide en blij te moe,

Uw Koningstelg in vollen luister, toe!

Dat om haar kroon, waarop Gods zegen dale,
De stage glans van Uwe liefde strale!

Zij voere uw dank

En feestgeklank,

Tot waar Gods zetel staat,

En steun Haar met

Het stil gebed

Van 't hart dat voor Haar slaat.

Het lied uit Valerius' ‘Nederlandsche Gedenk-Clanck’ (1526), in welks toon, geest en gang deze nieuwe tekst door mij geschreven is, komt voor onder N^o. XIX in den bundel van ‘Oud-Nederlandsche Liederen’.