Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] Nooit en steeds. Nooit heb ik buiten God geleefd, Sinds de eerste kinderjaren; En niemand onder duizend heeit Meer goeds en zoets ervaren Van Hem, die leeft en zorgt en schenkt, En altijd aan de kindren denkt, Die, tegen beter weten, Hem toch zoo vaak vergeten! Mijn God, ik ben van hun getal, Ik was en zal het blijven; Uw trouw zal nooit geheel en al Mijn ontrouw buiten drijven. 'k Vergeet, wijk uit, dwaal af, misdoe; Gij waakt en wenkt en toont de roê, Maar wacht, met nieuw ontfermen, Den boetling in uw armen. Uw ‘mildlijk geven’ is zoo groot, Nog grooter 't ‘niet verwijten’, Het steeds weer redden uit den nood, In spijt van tegenwrijten! Gena die haar beloften stijft, Waar 't zondig vleesch nog woelen blijft, Nooit droef genoeg beleden, En veel te flauw bestreden. 1896. Vorige Volgende