Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] Tachtigste verjaardag. 13 September 1894. Mijn God, hier bid, hier schrei ik om, Laat mij en herfst en zomer derven, Laat me in mijns levens lente sterven, Maar Heer! geen Wintersche ouderdom! 1836. Najaarsmijmering. 'k Ben in de vaag van 't leven niet Bezweken; Mijn herfst en zomer bleven niet Ontbreken. Is ‘wat mijn zomer heeft beloofd’ Gekomen? Is aan mijn takken ‘bruikbaar ooft’ Vernomen?.... 't Moest meer geweest zijn, zucht mijn ziel, Waar zoo veel dauw en regen viel. Mij is een zómersche ouderdom Geschonken, En moed noch kracht, hoe hoog hij klom, Ontzonken; Veel, heel veel liefde strooide een schat Van bloemen Op wat ik nu mijn àfgaand pad Moet noemen, Maar dat mij, van haar steun verzeld, Haast niet doet voelen dat het helt. Ik zal, al is het eind niet ver, Niet vreezen; Daar is voor mij een lieve ster Gerezen; Een ster die in geen duisternis Verdwijnen, Maar helderst waar het donkerst is Zal schijnen, Tot dat haar licht versmelten mag In dien nooit ondergaanden dag! [pagina 145] [p. 145] Lof, eer, en dank zij U, mijn God, Gegeven, Voor al uw goedheên, heel mijn lot En leven: Voor 't hoogste en heiligste uit uw schat Verkregen!.... Aan al wat me ooit heeft liefgehad Mijn zegen! Mijn zegen, dierbre vrouw en kroost, En, als 't op scheiden gaat, Zijn troost! Vorige Volgende