Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Spreuken xiv: 10. Het hart kent zijn eigen bittere droefheid; en een vreemde zal zich met deszelfs blijdschap niet vermengen. Ook die het best u kent en 't innigst lieft, weet nooit, Nooit meer dan half, waarom Die zucht u uit den boezem klom, Die traandrup in uw oogen glom, Uw mond dien glimlach plooit. Ontleend. Vorige Volgende