Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Zomermiddagstilte. Het windje houdt zijn adem in, En durft niet suizen; Het beekje. onrustig bij 't begin, Vergeet zijn bruisen. Daar gaat geen fluistren door het riet, Door top noch twijgen; Ook 't espenblaadje ritselt niet; De vooglen zwijgen. Geen tortel kirt, geen koekoek geeft Zijn naam te hooren; Geen leeuwrik, die ten hemel streeft, Vergast uw ooren. De duifjes, glinstrende op het dak, Zien slaaprig neder; De zwaan ligt stil op 't vijvervlak En roert geen veder. De bloemkens, schuw van 't schelle licht, Door niets bewogen, Staan met gedoken aangezicht En sluiten de oogen. Een enkle vlinder, wit, of bont, Zweeft op het zachte, Het donzen vlerkje, onhoorbaar rond, Als mijn gedachte. Vorige Volgende