Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden
(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekendWillem de Clercq.I. Zijn beeld en boek.Ga naar voetnoot1)Een hart vol liefde, een hoofd met kennis overladen,
De reinheid van een kind, het teedre van een vrouw,
De hoogste dichtgeest, aan de schoonste roeping trouw,
Spreekt uit dit Beeld u toe, en leeft in deze Bladen.
| |
II. Zijn improviseeren.Een tonder, door een vonk in gloed geraakt,
Een smeulend vuur tot heldre vlam ontwaakt,
In stralen uitgespat, en in een regen
Van vonken aller kleuren neergezegen,
Welluidend ruischende in uwe ooren, met een glans
Zoo rein en klaar als van Gods sterren aan den trans.
| |
Aan zijn kleindochter. Bij de voltooiing van haar arbeid aan de openlijke uitgave van zijn Dagboek.Nu kent gij, dien gij nimmer hebt aanschouwd;
Nu zijt gij met zijn ziel en geest vertrouwd;
Dien geest, zoo rijk begaafd, waarvan de gloed
| |
[pagina 15]
| |
Uw donker oog als 't zijne tintlen doet,
En nagloeit in uw hart; hem waardig kind,
Had Grootvâar u gekend, hoe had hij u bemind!
De wonder-gaaf, die hem de Hemel gaf,
Verdween met hem in een ontijdig graf;
Maar 't heerlijkst deel, dat hem te beurte viel,
De schoonheid van een reine Christen-ziel,
Der menschheid trouw, en eerlijk met haar God,
Staat in dit boek geprent, en zij ook Lili's lot.
Mei, 1888.
|
|