Gedichten. Deel 2
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekendPetrus.Simon Bar Jona, gij Rots der gemeente,
Heb ik het zwaard niet gezien in uw vuist?
Draagt gij den naam van onwrikbaar gesteente,
Schoon in uw boezem de duiveGa naar voetnoot*) nog huist?
Simon Bar Jona, de Rots is vergruisd.
Simon Bar Jona, de Rots moest bezwijken,
Nietige leem, voor de hand eener vrouw!
Gij, die verknochter dan allen zoudt blijken,
Waar is uw moed, held? en zoon, waar uw trouw?
Bloode, slechts rest u een traan van berouw.
Simon, de Heer, die een blik op u vestte,
Sluit nog op heden het oog voor den dood.
Bloode, voor u was zoo'n aanblik de leste;
't Graf neemt Hem op in zijn duisteren schoot:
Diep was uw val, maar uw droefheid is groot!
Dan, uit het graf is de Christus verrezen,
Simon Bar Jona, bemint gij den Heer?
Juich, gij zult weder zijn schaapherder wezen;
Gij wordt de Petra, de onwrikbare weer!
Nieuw is uw kracht, en hersteld is uw eer!
Of gij Hem liefhebt? Gij, Rots der gemeente!
Vuur zijn uw woorden, en ijzer uw moed;
| |
[pagina 265]
| |
Heft zich de kerk op uw duurzaam gesteente,
Grondt zich de kerk in uw uitgestort bloed:
Simon Bar Jona, de schuld is geboet.
|
|