Gedichten. Deel 2
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 173]
| |
Zij vreezen niet.
Jehova ziet
En telt en regelt al hun schreden;
En, schoon zij buiten Isrel gaan,
Hem roepen ze aan
In hun gebeden.
De wreedheid woed'
En dorst' naar bloed,
Toch zal ze 't heilig Kind niet deren.
Zij wandlen veilig aan Gods hand,
In 't vreemde land,
Naar 't woord des Heeren.
Zijn liefde doet
De zon haar gloed
Verzachten, waar zij treden mogen;
En als vermoeidheid kwelt of dorst,
Hij zalft hun borst
Met frissche togen.
Hij zendt bij nacht
Zijn Englenwacht,
Die 't Kindje met hun vleuglen dekken;
En sterkt met sluimring, diep en zacht,
Der oudren kracht,
Om voort te trekken.
Zoo komen zij
Het land nabij,
Hun aangeduid door 't woord des Heeren;
Zoo leven ze in Zijn hoede voort,
Tot óók Zijn woord
Hen weer doe keeren.
|
|