| |
| |
| |
Tfr gelegenheid van het taalcongres te Middelburg in september 1872.
I.
Aan Zeeland.
Hef Zeeuwsche Leeuw, den breeden kop
En schouders uit de baren,
Schud fier en trotsch de manen op
Langs drom bij drom, uit elk gewest
In uwe hoofdstad saamgeprest,
Waar, onder roos en palmen,
De blijdste tonen galmen.
Met dien van Holland, u getrouw
Sinds zooveel honderd jaren,
Biedt Vlaandrens Leeuw u thans den klauw,
De staatkunst scheidt en scheurt en deelt:
De taal vereenigt, zalft en heelt,
Zijn eeuwig bondgenooten.
O Land van Cats, goed Zeeuwsch, goed rond,
Die 't zout en 't zoet vereende,
Waar Bellamy het speeltuig vond,
Dat Roosjes dood beweende;
O Bloemhof, rijzende op uit zee,
De vriendengroet, de zegenbee
Wordt thans u toegezongen.
Uw vette klei zij meer en meer
Met voedzaam goud beladen;
Uw handel bloei, gelijk weleer,
Langs nieuw beproefde paden;
De ronde Zeeuw verandre nooit;
De Zeeuwsche zij zoo schoon als ooit;
En al wat Zeeuwsch is toone
Den glans van 't Goede en 't Schoone!
| |
II. Het wapen van Middelburg.
Aan den Heer Burgemeester SCHORER.
Op aadlaars-borst rust, Middelburg!
Uw Burg van goud op keel;
Uw naam worde, als op aadlaars-vlerk.
| |
| |
Gedragen door het luchtig zwerk,
Naar 's werelds verste deel.
Op aadlaars-borst praalt, Middelburg!
Uw schild met glans en gloed;
Geen arends-oog ontdekke een vlek,
Maar arends-klauw en arends-bek
Waak voor uw goed en bloed.
De Keizerskroon, die 't hoofd versiert
Uws Arends schittert schoon;
Maar schooner en tot eedler vreugd,
Blink 't eikenloof der burgerdeugd
| |
Dat de Overduinsche bloemhof bloei,
Zijn boomgaard rijke vrucht doe plukken,
Het kunsttrezoor er overvloei
Van altijd nieuwe meesterstukken,
Zijn Eigenaar aan 't zilvren haar,
Op 't hoofd zoo ongebogen,
Nog lang den gloed van 't leven paar,
Dat tintelt in zijn oogen.
Dat aan zijn zij zijn Gade prijk,
Hem 't levenspad blijf tooien,
Zijn Dochteren, aan gaven rijk,
't Met bloemen overstrooien,
Zijn Zoons den naam van zijn geslacht
Met nieuwen luister kronen,
Door 't zwaard, den tabberd, en de kracht
Der kunst in 't rijk der tonen.
Bij zoo veel keurigs, zoo veel schats,
Als reeds zijn hand en vlijt vergaarde,
Verhoog nog steeds ‘iets nieuws van Cats’
Cats' hooge leeftijd, blijde moed
En hoop op 't beter leven,
Meer waard dan al des werelds goed,
Zij rijklijk hem gegeven!
| |
| |
Een dankbre ‘Afdeelings-president’
Wenscht dit den ‘Algemeenen,’
En al wat ademt hieromtrent
Moet in dien wensch vereenen.
‘Lang en gelukkig leef de man’,
Roepe ieder duizend malen
‘Die ons zoo goed regeeren kan
En ons zoo gul onthalen!’
|
-
voetnoot1)
- Buitengoed van den Heer de Jonge van Ellemeet, Alg. Voorzitter van 't Congres, te Oostkappel.
|