Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende In de lente. Onze oude moeder heeft verheugd Haar nieuwen mantel omgeslagen, En is zoo schoon als in de dagen, De dagen van haar prilste jeugd. De zoetste glimlach siert haar mond, Haar oogen tintlen van nieuw leven, En op haar voorhoofd, zacht en rond, Zijn al de rimpels uitgewreven. ‘Ja,’ zegt zij, onder 't luid gezang Der vooglen in de groene blâren, ‘Mijn winterkommer en bezwaren, Mijn kinderen, vergat ik lang. Doet gij als ik: vergeet uw smart; Staakt voor een oogenblik uw zorgen; En laat, bij 't licht van dezen morgen, U drukken aan mijn vroolijk hart.’ Vorige Volgende