Gedichten. Deel 3
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 165]
| |
Zijn groote goedheid waard,
Een onwaardeerbre zegen,
Een hulp, een troost, een vreugd:
Dat waart gij op mijn wegen,
Gij, huisvrouw van mijn jeugd.’Ga naar voetnoot1)
Thans, zijt gij van mijn zijde
Zoo droevig afgescheurd,
Och, weet gij, wat ik lijde,
En hoe mijn boezem treurt?
Gij moogt in de armen zinken
Van Hem, die eeuwig leeft:
Zou ik den kelk niet drinken,
Dien mij de Vader geeft?
Mijn kindren, lieve Zonen,
Vlucht tot dien Vader heen!
Hij zal zich Vader toonen
Aan u en mij meteen.
Hij zal, in deze smarte,
Uw vader en zijn kroost
Vertroosten aan zijn harte,
Gelijk een Moeder troost.
13 Mei 1856.
|
|