Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Open vensters. (Naar Longfellow.) Het prachtig Buiten hief zijn dak Stilzwijgend uit de lindeboomen; Het zonlicht deed langs top en tak Zijn goud op 't ledig voorplein stroomen. 'k Stond even stil bij 't open hek, En sloeg weemoedig 't oog naar boven; 'k Zag van der kindren slaapvertrek De vensters allen opgeschoven. Maar geen lief bakkesje keek uit. Geen aardig ventje zag ik woelen. Daar was beweging noch geluid; Slechts leege tafels, leege stoelen. Kardoes stond op de stoep van 't Huis, En tuurde goedig door de ruiten, En kwispelstaartte op 't minst gedruisch, Maar wachtte vruchtloos zijn kornuiten. Zij trippelden door 't Huis niet om; Zij speelden op geen beukepleintjes; Noch zagen blijde aan de eendekom, Hoe de oude zwommen naast hun kleintjes. [pagina 161] [p. 161] 't Gevogelt sprong van tak tot tak; Zijn wildzang klonk door al de boomen; De stem der kindertjes ontbrak; Zij wordt nog slechts gehoord, in droomen. Ik trok den knaap wat dichter bij, Die aan mijn zijde bloempjes plukte; Lang keek hij me aan; toen vroeg hij mij: ‘Waarom 'k zijn handje toch zoo drukte?’ Vorige Volgende