Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De vlinder. De zon is heet, de lucht is lauw, De hemel blauw, De parelende morgendauw Hangt glinstrende aan de knoppen; Van bloem- tot bloembed zweef ik rond, Zie roos en lelie, blank en bont, De schoonste kus ik voor den mond En zuig er amberdroppen. Eens kroop ik vaakrig, moe en mat, Van blad tot blad, Der spijs niet, maar des levens zat, Een walg in eigen oogen; 'k Slaap in, ontwaak, verbreek mijn web, Voel dat ik vroolijk adem schep, Voel dat ik twee paar vleuglen heb. En klapwiek naar den hoogen. * Vg. Karel Enslin. Vorige Volgende