Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Geen engel. Gij zijt geen engel, maar een mensch, Mensch vol bekoorlijkheden; Een engel heb ik nooit aanschouwd, Een mensch, als daar ik u voor houd, Maar zeldzaam op zien treden. Gij zijt geen engel, maar een mensch, Waar menschen roem op dragen; Een mensch aantreklijk, geestig, goed, Met helder hoofd en rijk gemoed, En 't oog omhoog geslagen. Gij zijt geen engel, maar een mensch, Al hebt ge een englenharte; Al hebt ge eens engels hulp en troost Beschikbaar, waar een menschlijk kroost Den doren voelt der smarte. Gij zijt geen engel, maar een mensch, O neem geen englenwieken! [pagina 99] [p. 99] Maar wend uw voet vaak naar mijn deur, En laat mijn huis den nardusgeur Van uwe liefde rieken. Vorige Volgende