Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Koekoek. Zeer zelden is ons de eer beschoren, Dat iemands oog u ziet; Maar des te meer vervult ge onze ooren Met uw eentonig lied; En wij - wij willen 't altijd hooren, Al zingt gij anders niet Dan: Koekoek, Koekoek! Koekoek Eenzang! Elk kent, mijnheer! uw ruim geweten, Uw vreemd begrip van recht; Daar gij, om zelf wat rijker te eten, Uw kroost te vondling legt: En wij - wij willen 't aardig heeten, Al is het nog zoo slecht Van Koekoek, Koekoek, Koekoek Eenzang! Gij spelt ons niet dan regenbuien; Gij gilt uw blijdschap uit, Als, op een heldren dag, in 't zuien Een donker luchtje kruit. Hier zou een ander 't door verbruien; Maar wat wordt ooit misduid Aan Koekoek, Koekoek, Koekoek Eenzang? Gij schijnt ons deze les te leeren Van populariteit: ‘Men heeft zich niet zoo zeer te keeren Aan kunde of eerbaarheid! Verberg alleen met zorg uw veêren, En zie wat kracht er leit In Koekoek, Koekoek, Koekoek Eenzang!’ Vorige Volgende