| |
Aanteekeningen.
III.
‘Palmen steigren tegens last.’
Uit het motto voor Vondels Maria Stuart, met het onderschrift Prudenter; geheel in Vondels kracht en stijl, en hoogstwaarschijnlijk van hemzelven. Zie Van Lenneps Vondel-uitgave V. 500, I.
Stedenbedwinger.
Stededwinger was de eernaam aan Frederik Hendrik toegekend.
| |
IV.
‘Op goude lelyen, en straelen,
Laet trotsen Fransch' en Spaensche kroon.
Om daer een perel af te halen,
En streeft zoo niet, door duizent doôn,’
Hooft, Klaghte der Prinsesse van Oranje over 't oorlogh voor 's Hartogenbos.
Uw Amstel tart de Stad der Bloemen
Door kunst van beitel en penseel.
Florence; als Hooft in 1638 aan Maria de Medicis, bij hare komst te Amsterdam, verlangde getoond te zien.
| |
V.
Ontsluit uw poorten, grijze Dom!
‘Het koor der Domkerk was (der Hoogeschool) tot een gehoorzaal bestemd en daar zou de plechtigheid der inwijding plaats hebben.’
De Geer, De Dom van Utrecht blz. 40.
| |
| |
Die leering zoekt, die hoort en vraagt,
Zal zich tot deugd bekwamen.
Neemt toe in wijsheid en behaagt
Aan God en mensch te zamen.
Luk. 2:46 was de tekst, door Voetius ten grondslag gelegd van zijn predicatie ‘Over de nuttichheydt der Academiën ende Scholen’, des Zondags voor den dag der Stichting gehouden.
Met regen is de maartsche dag (26 Maart 1636.)
Maar zie, daar komt een zonnelach.
‘Des Dingsdagmorgens vroeg was de stad versierd en getooid en alles voor het feest gereed; maar nog was de hemel bewolkt en hield de regen niet op. Te negen ure echter brak de zon helder door, en in statigen optocht’ enz.
De Geer, T.a.p. blz. 41.
| |
VI.
Gij Zonne der Gerechtigheid.
Sol justitiae illustra nos, is de bede, die de Utrechtsche Hoogeschool in haar vaandel en op haar zegel draagt.
De Vaderen dachten daarbij aan de belofte bij den profeet Maleachi (4:2) ‘Ulieden - die mijnen naam vreest, zal de Zonne der Gerechtigheid opgaan.’
| |
VII.
O Hevige ommezwaai der tijden!
Het jaar 1672.
Wolken kruien in 't Oost en in 't Zuid.
Beiden de Bisschop van Keulen en de Koning van Frankrijk hadden den Staten den oorlog verklaard.
Verwoesting, vernieling, verwildring door schrik,
Van oogenblik tot oogenblik,
Geen daad bij de vromen, geen raad bij de vroeden,
‘De Regeering radeloos, het Volk redeloos, het Land reddingloos’, zeggen de geschiedschrijvers.
‘Eene genoegzaam algemeene wildheid en ongehoorzaamheid van alle de ingezetenen in de steden en op het platte land.’
Brief van Jan de Witt.
‘'t Is Fransche middernacht,’ schreef in 1673 de toen 86-jarige Vondel, die hem nog zes jaren overleven zou.
| |
VIII.
Gij hebt dien wakend doorgebracht,
Gij Priesters in Minerva's tempel!
‘De Academische Senaat nam het besluit om zelfs gedurende de aanstaande wintervacantie de lessen niet te staken, maar geregeld te laten doorgaan.’
Ter Haar, Utrecht in 1672. blz. 31.
| |
| |
Al schond de woestaardij den drempel.
‘De groote gehoorzaal was in een soort van graanschuur, neen! erger nog, in een pakhuis of bergplaats van meel, in een werkplaats voor mulders en bakkers herschapen.’
Ter Haar, blz. 30.
| |
IX.
‘Die hier bedrukt met tranen zaait’, enz.
Men herkent Ps. 126 vs. 3 in onze schoone berijming.
Het eerste der 2 verzen van den Psalm zelf, was de tekst van Voetius bij zijn eerste predicatie in de Domkerk, na hare ontruiming door de Franschen) 16/27 Nov. 1673.
| |
XV.
O Stad, waar Willebrord het Kruis
Op de helft der zevende eeuw; 650.
O Stad, waar Nassau's wijze hand
De Pijlen saamsnoerde in een band,
En in den klauw des Leeuws bestelde.
Jan van Nassau, bij de Unie van Utrecht, 1579.
Doe, doe uw oude leus gestand:
Dat steeds uw kroon en dierbaar pand,
Uw Hoogeschool, u alles gelde.
‘- het eeuwenlang aankleven van het aangenomen beginsel: Alles voor de Hoogeschool.’
[Van Asch van Wijck.] De Stad Utrecht in hare betrekking tot de Hoogeschool. bl. 55.
Quis Separabit, omschrift van den gedenkpenning, geslagen op het Tweede Eeuwfeest; 1836.
|
|