Gedichten. Deel 4
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 250]
| |
God leeft; daar is een God; de God
Van zwakk' en sterken samen.
Bij hem 't bestaan, bij hem het lot,
Het willen en 't beramen.
Gij schrijft uw wetten: Hij regeert.
Gij spreekt' uw vonnis: Hij casseert.
Het recht van dood en leven
Is aan de Kroon verbleven.
Barmhartigheden acht gij wreed,
Barmhartig, wreed te wezen.
Gij ziet in 't lijden niets dan leed,
En leed in hoop als vreezen.
Slechts wanhoop hebt gij, en geen troost
Voor onderliggend menschenkroost;
Het kies voor 't lijden 't sneven,
Het niet zijn boven 't leven!
Daar is een Heiland, trotsch geslacht!
Der lijdend' en verdrukten;
Wiens kracht in zwakheid wordt volbracht,
Bij die vertrouwend bukten.
Zijn hand richt op wat gij vertreedt;
Zijn oog gaat na wien gij vergeet;
Hij koestert in zijn armen
Wat ge aan den weg laat kermen.
Uw wetten der Natuur zijn hard:
Des Heilands wet is liefde.
Hij geeft te danken onder smart,
Te roemen in wat griefde.
Heft op de stem, gij die hij schraagt!
Verdooft het lied, dat u beklaagt,
En toont door woord en werken:
De zwakken zijn de sterken!
|
|