Gedichten. Deel 4
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 215]
| |
De wijste wijsheid, buiten God,
Is niet dan die der pessimisten.
Te roemen in zijns levens lot
IIeeft enkel waarheid in den Christen.
Bedwelming en ontveinzing zijn
Slechts stilling voor gevoelde pijn.
Wat is de blinde vreugd van 't kind?
De dartelheid van jonge knapen?
't Genot uit rijkdom of bewind,
Verworven eer of rang te rapen?
Wat huislijk heil, zoo groot, zoo zoet,
Vaak met de diepste smart geboet?
De troost der Liefde Gods, die ‘'t al
Doet medewerken mij ten goede’,
En daar mij ‘niets van scheiden zal’,
Wat zee van ramp ook om mij woede;
De troost der Hoop ‘die niet beschaamt’,
En 't hart tot elken strijd bekwaamt:
Ziedaar waarin 't geluk bestaat
En slechts bestaan kan voor ons menschen.
God geeft het in een volle maat
Aan hen, die niets daarboven wenschen;
En ook te midden van de smart
Klopt in hun borst een vroolijk hart.
|
|