Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Naar Thomas Moore. I. All that's bright must fade. 't Moet bleeken al wat blinkt, Wat heerlijkst blinkt het eerste; Het lieflijkste is het teerste; 't Ontluikt, bekoort, ontzinkt! De sterre, die verschiet, De bloemen, die verbloeien, Zijn beeld van wat geschiedt Met al wat ons kan boeien. 't Moet bleeken al wat blinkt, Wat heerlijkst blinkt het eerste; [pagina 210] [p. 210] Het lieflijkste is het teerste; 't Ontluikt, bekoort, ontzinkt! Wie prijst dan nog, of tracht Naar vreugden, die doen treuren, Naar banden teer en zacht, Die ieder uur kan scheuren? Veel beter, in den donker Te houden onze rust, Dan, na een kort geflonker. Ons licht te zien gebluscht, 't Moet bleeken al wat blinkt, Wat heerlijkst blinkt het eerste; Het lieflijkste is het teerste; 't Ontluikt, bekoort, verzinkt. II. 't Is the last rose of summer. 't Laatste roosje van den zomer Bloeit hier nog, maar bloeit alleen; Al haar lieve gezellinnen Welkten weg en zijn daarheen! Niet een bloempje van haar maagschap, Niet een enkle roze-knop, Bleef haar zachten blos weerkaatsen, Zendt zijn geur nog tot haar op. Langzaam op uw steel vervallen Laat ik u, verlaatne! niet. Slaapt het al wat ge om u ziet, Ga dan, slaap ook gij met allen! 'k Schud, uit liefde, uw blaadjes af, Dat ze in 't zwijgend noodlot deelen Van de vrienden en gespelen, Neergezegen op hun graf. Ook zoo spoedig moge ik volgen, Als de vriendschap mij begeeft, En de rijke krans van liefde Bloem op bloem verloren heeft! Waar getrouwe harten weken, Teedre harten niet meer slaan: Wie wenscht in zoo leêg een wereld Nog een wijle alleen te staan? Vorige Volgende