Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 203] [p. 203] Gemengde gedichten. Negende bundel. Aan mijn volk. (Herinnering aan 13 Sept. 1884.) Mijn Volk, mijn eigen dierbaar Volk, Goed Volk der Nederlanden! Tot aan mijn jongsten ademtocht Blijft u mijn hart en ziel verknocht Met sterke liefdebanden. Al waart gij koud voor mij geweest, Nog zou die liefde gloren; Voor haar is 't Hollandsch hart gemaakt; Ze is met mijn leven zelf ontwaakt, Haar kiem mij aangeboren. Maar nu! Hoe hebt ge ook mij bemind, Die in uw midden woonde! Uw liefde - diepst gevoelde ik haar, Toen zij mijn Tienmaal Zeven jaar Met al haar goedheên kroonde. De gunst des Konings schoot een straal Van vorstlijk welgevallen. Geen zweem van afgunst - o veel meer! Een liefdrijk ijvren voor mijn eer, Vreugde en geluk, bij allen. Neen! 'k Stond op dien Septemberdag, Niet ‘tusschen dorre blaren.’ 't Was bloem en loover wat ik zag; De Schoonheid had haar liefsten lach; De Ernst liet zijn rimpels varen; De Wijsheid schonk haar vriendlijkst woord, De Kunst haar zoetste tonen; De Dichter bracht zijn hartlijkst dicht, De Jeugd haar stralend aangezicht, Meer waard dan lauwerkronen. Waar waren, o mijn Volk! dien dag, Uw twisten en krakeelen, Miskenning, argwaan, nijd en spijt; Waar iets, dat in dees droeven tijd De geesten moet verdeelen? [pagina 204] [p. 204] Den hoogen God zij eer en lof! Die dag was zonder wolken; Hij toonde uw hart en waren aard, Mijn hoogsten dank en liefde waard, En d' eerbied aller volken. Vorige Volgende