Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] Dat telt af. Dat telt af, dat telt af! Zegt de klok als zij slaat, Zegt de dag, als hij gaat, Zegt de scheidende nacht, Daar een volgende op wacht, Die, als hij weder daalt, De eigen woorden herhaalt. Dat telt af! zegt de week, Die zoo spoedig verstreek. Dat telt af! zegt de maand, Uit en om, eer gij 't waant. Sint Silvester is daar: Dat telt af! zegt het jaar, Als het wegzinkt in 't niet Met zijn vreugd en verdriet. Vang het nieuwe jaar aan Met ter kerke te gaan; Stel het feestelijk in Met uw bloeiend gezin, Met uw vrienden, geschaard Om uw lustigen haard, Waar gij roemt in het lot U beschoren door God; Waar gij 't goede geniet, Dat het heden u biedt, En bij voorbaat reeds smaakt Wat gij hoopt en naar haakt En van 't leven verwacht In uw manlijke kracht, Met dien vroolijken moed, Die u tintelt in 't bloed - Is die feestdag voorbij, Dat telt af! zegt ook hij. Van de wieg tot het graf, Een gestaag: dat telt af! Wee! die 't hoort, en niet telt. Wee! wien 't pijnigt en kwelt. Wel! die 't hoort en verstaat, Wien het loutert en baat. Kortste dag. Vorige Volgende