Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Probleem. (Sonnet met overscharigen versregel.) Lofreednaars van het Vroegre zijn verdacht; Zij maken zich illusies van 't Verleden: ‘Hun jeugd viel in den goeden tijd - maar 't Heden’... Zal ook zoo schijnen aan hun nageslacht. Hoe komt het? heb ik menigmaal gedacht, Ligt in den mensch of buiten hem de reden? Toont zelfbedrog hier steeds op nieuw zijn kracht? Of krimpt de maatstaf in van deugd en zeden? Zal wat nu treurig schijnt, na dertig jaar Verdraaglijk zijn, voor die 't gelijken mogen Bij 't geen zich dan zal opdoen aan hun oogen, Of is 't een waan, verbeelden zij 't zich maar? Is dat het altijd beter wordt een logen, Of dat het altijd slechter gaat niet waar? Een stem verheft zich: ‘Noch het een, noch 't aâr!’ Vorige Volgende