Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Liefde na den dood. De liefde ontwaakt in 't menschlijk hart Sterk, waar de Dood zijn werk gedaan heeft. Wie voelde 't niet met schaamte en smart, Die eenmaal bij een lijk gestaan heeft? Daar lag hij, dien men had gekend, En toch niet heel en al gekend had; Wie weet? Men vreest het! Tot op 't end In menig opzicht wreed mis-kend had. Nu zijn er oogen om te zien Wat schoonst en best was in dat leven, En sterke neiging bovendien Om 't slechtste een beetren plooi te geven. Nu is het voor altoos gedaan Met dat lichtvaardig vonnis vellen; Nu vullen wij 't gebrekkige aan, Om 't nooit gebleek'ne te onderstellen! Nu kunnen wij - wij konden 't lang, Maar deden 't niet, in al die jaren! - Het ergste ook uit den samenhang Met iets belendend goeds verklaren. Heel de inhoud van den liefdeplicht, Dien we altijd kenden, schaars betrachtten, Komt tot ons met zijn vol gewicht, En blijkt zoo zwaar niet als wij dachten. Ach, waarom levenslang bestreên, Of slechts ten halve toegegeven, Waarvoor het hart te pleiten scheen, En dat Gods Woord had voorgeschreven? Ach, waarom levenslang betwist, Wat we in een oogenblik begrijpen, Zoo ras een doode aan dien sofist- in-'t-hart den gorgel toe komt knijpen? Ach, waarom gij, die met ons leeft, Is 't noodig dat ge ons gaat begeven, Eer onze liefde u alles geeft, Waarop gij recht had heel uw leven? Vorige Volgende