Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Geen nood. De God, door wien wij leven, Op wien wij ons verlaten, Zal ons niet overgeven Aan menschen die ons haten; Hij zal ons niet doen bukken Voor zorgen, die ons drukken, Voor rampen, die ons dreigen; Daar zijn geen ongelukken Voor hen, tot wie in gunst zich godlijke oogen neigen. Daar 's troost bij iedre smarte Daar 's kracht tot alle lijden, Zoolang 't geloovig harte In God zich kan verblijden. Maar alles is verloren En alles gaat bezwaren, Waar 't hart zijn God laat varen. 't Geluk is slechts beschoren Aan hen, wier oog op God, als op hun God blijft staren. Vorige Volgende