Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan Therèse schwartze. Na 't verlies van een geliefde zuster. ‘Als ik haar nog maar ééns zien mocht, ik zou tevreden zijn.’ Th.S. ‘Nog éénmaal, éénmaal slechts haar zien! Mocht dat geschiên, 'k Zou in mijn leed tevreden wezen.’ Hoe nu? Een tweede scheidens-smart, Na de eerste, zou van 't bloedend hart De wond genezen? Neen, neen! Verwin dien ijdlen wensch. Als God den mensch Een offer vergt, - hoe zwaar 't moog vallen, Hij brenge 't hem; eerbiedig; stil; Volkomen; naar zijn eisch en wil En welgevallen. Dan neemt hij 't als een offer aan, Van 't kind voldaan, Dat Vaderliefde-alleen beproefde. 't Is of hij 't zacht voor 't voorhoofd kust, - En o! nu komt de kracht, de rust, Die 't hart behoefde. Nu durft, in vrede met haar lot, Met vroom genot, De ontprangde ziel zich overgeven Aan al wat troost en hopen doet, Verzachting brengt, en nieuwen moed Schenkt om te leven. Therèse, sla dat donker oog Eens blijde omhoog! Daar is een weerzien voor Gods kindren; Daar waar de voet op starren treedt, En zonde, hartstocht, dood noch leed 't Genot der liefde zal vermindren. 17 Nov. 1880. Vorige Volgende