Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan Rinidius Naso. Als ik een neus bezat als gij, 'k Was immer met den neus er bij, 'k Zou overal mijn neus in steken: 'k Viel dikwijls met mijn neus in 't vet, En maakte 't gaarne mij ten wet Om altijd door den neus te spreken. Dien neus te stooten, - welk een pijn, Wat schok, wat schade zou dat zijn! Dien neus te schenden - welk een zonde! 'k Schond dan mijn aanzicht inderdaad; Want niets dan neus was mijn gelaat, Met hier en daar wat haar in 't ronde. Vorige Volgende