Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Zestigste verjaardag. ‘Ben je zestig?’ Ja, ik ben 't; Ik beken 't; Kan ik 't wel ontveinzen? 't Haar mijns hoofds is dun en grijs, En (dat maakte ik niemand wijs) Niet slechts van gepeinzen. Ook van bange zorgen niet Of verdriet, Schoon ik 't leed wel kende; Maar, wat immer zij gebeurd, Niet een smart, die hooploos treurt, Niet het hartzeer, dat verscheurt, On-verzachtbre ellende. Vrouw en kindren, ziet mij aan! 't Kan nog gaan, Op mijn tweemaal dertig. In de wangen nog wat bloeds, In deze oogen nog wat gloeds, In den boezem nog wat moeds, 't Hoofd nog ‘fix und fertig.’ 'k Dank dit hoogstgelukkig lot Aan mijn God; 'k Dank het u daarneven, Die mij jong houdt en verblijdt, Die mijn kroon en sieraad zijt, En mij nog een langen tijd Wenschen doet te leven. Naschrift. Word ik zeventig? Wie weet Lief of leed, Hem door God beschoren?.... 't Jongste kind nog groot te zien Is een zoete wensch, en dien Moog zijn gunst verhooren! Vorige Volgende