[Daphne, of Boschvryagie]
Opdraght Aen Me-Juffrou, Me-Juffrou en Nichte, Agnes Heubens,
Echtgenoot van mijn Heer, mijn Heer Francois Coget,
Meester in de Filosofy en Vermaard Koopman der Stede Antwerpen.
Hooghwaarde Nichte.
HOewel 't een jaar verleden is, dat het geluk my begunstighde van U E. op uw Parnas binnen de wijdvermaarde Koopstadt van Antwerpen te begroeten; en mijn gelegentheid zulx is, dat wy malkander na onz' welgevallen (als voor dezen) niet verschijnen, noch spreeken konnen, zo heb ik nochtans in den geest U E. tegenwoordigheid niet willen verliezen; maar verzoeken derhalven, dat gy als een zorgvuldige Klokhen deze mijn Schoonvaders Daphne, noch naulijx een misgeboorte onder U E. wieken wild' beschaduwen, onder wiens zorge het een vrygelei zoud' mogen verkrijgen; gelijk
Elk Vogel kweekt 'er long, en dekt 'et met haar wieken;
De Leeuw brult door het woudt om proi voor zijn gezin.
De Haan schrabt in het stof, en zorght voor Hen en Kieken.
Met recht zoekt dan deez' Vrught en Schuts-heer tot gewin.
My is ook niet onbewust, dat 'er van zommige getwijffelt is, of 'et wel geraden zoud zijn deze ontijdige vrucht tot eenspreekent Kindt te vervorderen? zoo dunkt my niet ongerijmt het geen in de Romeinsche Rechten uitgedrukt staat. Indien iemand van zo een, die geen recht, of macht heeft om te verwijzen, komt verwezen te worden, die en wordt niet gehouden of gerekent verwezen te zijn: maar die is verwezen, die daar verwezen is, daar het verwijzen gelt. L. Rei capit. 2. § sed & si. 2. ff. de Poenis. Ende op een ander plaats. Zoo een zalmen rekenen, dat hy verwezen is, die hem op niemand anders verder beroept: maar komt hy zich elders op iemand anders te beroepen, zoo maghmen ook niet rekenen ofte zeggen, dat hy verwezen is. Leg. Rei capit. 2. § eum accipiemus 2. ff. de Poenis. Niettemin dit vrughtje uit den Lusthof der wandelaren geplukt, en voortgebraght, zoo 't nochtans iemand niet wel gevalt, maer onrijp, wrangh, en zuir smaakt, hy verwerpt 'et, en zoekt een ander na zijn gadingh. Ontfang dan, waarde Nicht, deez' Herdersspelen, het welk u by ledigheidt des tijdts magh voeden, en onderhouwen, terwijl ik wensch altijdt te mogen blijven
U L.O. Neef en Dienaer,
F. Piëns.
In Hoorn 1667. 25. November.