| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Een avond in Oom Toms hut.
Oom Toms hut was een klein, van boomstammen vervaardigd gebouw in de onmiddellijke nabijheid van het ‘Huis’, gelijk de neger bij voorkeur de woning van zijn meester noemt. Voor die hut zag men een klein lapje tuingrond, waar des zomers aard- en aalbeziën en eene groote verscheidenheid van vruchten en planten onder eene zorgvuldige behandeling groeiden. De geheele voorgevel was bedekt met een scharlaken mignonia en eene inlandsche multifloraroos, die, zich door elkander slingerende, nauwelijks een enkel plekje van de ruwe stammen bloot lieten. Ook vonden hier des zomers verscheidene schitterende bloemen van het jaargetijde, als goudbloemen, petunia's en klokjes, een vreedzame schuilplaats om haar glans ten toon te spreiden, terwijl ze tevens de vreugde en trots waren van Tante Chloé's hart.
Laat ons de nederige woning binnentreden. De avondmaaltijd in het ‘Huis’ is afgeloopen, en Tante Chloé, die bij de bereiding daarvan de hoofdrol vervulde, had aan mindere bedienden van de keuken het wasschen en wegruimen der vaten overgelaten en zich naar hare eigene woning begeven, om het avondmaal voor haren ‘ouden man’ gereed te maken. Gij ziet haar daarom met zorgvuldige belangstelling daar bij het vuur staan en met spiedende oogen naar den inhoud van een stoofpan zien, om daarna met even groote belangstelling het deksel van een ketel op te tillen, waarbij de opstijgende damp verraadt, dat er ‘iets goeds’ in te vinden is. Tante Chloé heeft een rond, zwart, glad gelaat, zoodat men in de verzoeking zou komen, te denken, dat het evenals een van hare theebeschuiten met eiwit bestreken was. Geheel haar gelaat schittert onder den goed gesteven geruiten tulband, van voldoening en tevredenheid, terwijl wij tevens moeten bekennen, dat er een weinig van dat gevoel van eigenwaarde op te lezen is, dat aan de eerste kokkin uit de nabuurschap betaamt, gelijk Tante Chloé gemeenlijk wordt beschouwd en waarvoor zij zich zelve insgelijks houdt.
Zij was dan inderdaad ook met hart en ziel aan haar beroep verknocht. Ieder kuiken, kalkoen, of eendvogel zette bij hare verschijning een beangst gezicht en scheen aan zijn naderend einde te denken; en zeker was het, dat zij altijd op koken, braden en stoven peinsde, en wel in zulk een hoogen graad, dat iedere levende vogel er met schrik door moest worden vervuld. Haar korenkoek was in een tal van verscheidenheden, te veel om te noemen, een verheven geheim voor alle minder geoefenden in de edele kunst, en zij kon haar dikke lijf
| |
| |
van lachen doen schudden, wanneer zij de vruchtelooze pogingen van de eene of andere harer mededingsters verhaalde, die haar verheven standpunt trachtte te bereiken.
De komst van gasten op het Huis, het naar behoorlijken vorm in orde brengen van middag- en avondmaaltijden deed al de kracht harer ziel ontwaken, en geen gezicht was haar aangenamer dan het opstapelen van eene menigte reiskoffers op de veranda, omdat zij dan uitzicht had op nieuwe inspanningen en nieuwe overwinningen.
Tante Chloé is juist bezig om in de braadpan te zien, en wij zullen van deze gelegenheid gebruik maken om onze schets van de hut te voltooien.
In een hoek daarvan stond een bed met een sneeuwwit laken netjes bedekt, en daarvoor lag een stuk tapijt van aanmerkelijke grootte. Op dat stuk tapijt vatte Tante Chloé, als de oudste en meeste in rang, post, en het werd, benevens het bed, waarvoor het lag, en den geheelen hoek met bijzondere onderscheiding behandeld en, voor zooveel mogelijk was, tegen de overrompeling en de verwoestingen der kleinen beveiligd. Die hoek was dan ook inderdaad de pronkkamer van de hut. In den anderen hoek stond een bed van veel nederiger aanzien en blijkbaar tot algemeen gebruik bestemd. De muur tegenover den vuurhaard was versierd met bonte bijbelsche platen en een afbeeldsel van generaal Washington, gekleurd en geschilderd op eene wijze, die dezen held zeker verbaasd zou hebben doen staan, indien hij het bij zijn leven had aanschouwd.
Op een ruwe bank in den hoek zaten een paar knapen met wollige hoofden, glinsterende zwarte oogen en vette, glimmende wangen, bezig om de eerste proeven in het loopen van het kleine meisje te bespieden, die, zooals gewoonlijk, bestonden in het optillen der voetjes, een oogenblik wankelen en daarop volgend omrollen, terwijl iedere mislukte proef, als iets bizonder grappigs, een luid gelach deed ontstaan.
Eene eenigszins gebrekkige tafel was voor het vuur geplaatst en met een wit laken bedekt, waarop borden en schotels van een sierlijk fatsoen prijkten en alle teekenen van een naderenden maaltijd vertoonden. Aan die tafel was Oom Tom gezeten, wiens uiterlijk wij reeds beschreven hebben.
Hij was ijverig bezig op een lei, die voor hem lag, en waarop hij zorgvuldig en langzaam eenige letters trachtte na te maken, die hem waren voorgeschreven door den jongeheer George, een vroolijke, levendige knaap van dertien jaren, die zich zijne waardigheid als onderwijzer volkomen scheen bewust te zijn.
‘Niet zóó, Oom Tom, niet zóó,’ zeide hij driftig, toen deze ijverig den staart van de g naar de verkeerde zijde omhaalde; ‘gij maakt eene q, ziet gij wel?’
| |
| |
‘Ja waarlijk,’ zeide Oom Tom met een eerbiedig, bewonderend gelaat, terwijl zijn jonge meester een aantal g's en q's tot zijne stichting maakte, en na den griffel weder tusschen zijne dikke vingers genomen te hebben, hervatte hij geduldig zijn taak.
‘Hoe gemakkelijk kunnen die blanke menschen al die dingen maken!’ zeide Tante Chloé, terwijl ze met haar werk ophield en George met een oog vol trots aanstaarde. ‘Zooals hij kan schrijven en lezen ook, en des avonds hier komt en ons zijne lessen voorleest; - dat is waarlijk aardig van hem.’
‘Maar, Tante Chloé, ik begin honger te krijgen,’ zeide George: ‘is die koek nog niet gereed?’
‘Bijna, massa George,’ zeide Tante Chloé, het deksel optillende en in de pan glurende; ‘hij wordt al recht bruin, heerlijk bruin, zeker. Ja, ja, laat dat maar aan mij over. Missis liet Sally voor een paar dagen een koek bakken, om haar, te laten leeren, zeide missis. ‘Och loop heen, missis,’ zeg ik, ‘het doet mijn hart zoo zeer, om dat goede meel zoo te zien bederven.’ De koek rees alleen aan de eene zijde; hij had geheel geen fatsoen, waarlijk niet meer dan mijn schoen, ha! ha!
En met deze ontboezeming van minachting voor Sally's onhandigheid, nam Tante Chloé het deksel van de pan en liet een keurig gebakken koek zien, waarvoor zich zelfs geen banketbakker uit de stad behoefde te schamen. Daar deze het middelpunt van het onthaal was, begon Tante Chloé thans met den meesten ernst zich bezig te houden met het verder gereed maken van den avondmaaltijd.
‘Pak je weg, Mozes en Peter, gij deugnieten! Stil Polly, mijn popje; moeder zal je dadelijk iets geven. Komaan, massa George, berg nu uw boeken weg en ga bij mijn man zitten; ik zal de schotels brengen en u aanstonds iets op uw bord doen.’
‘Zij wilden mij thuis hebben bij het avondeten,’ zeide George; ‘doch ik wist wel dat er hier wat goeds wezen zou, Tante Chloé.’
‘Zoo, zoo, wist gij dat?’ vroeg Tante Chloé, hem den dampenden koek op zijn bord leggende; ‘gij wist dat Tante Chloé het beste voor u sparen zou.’
En met deze woorden gaf Tante Chloé hem een tikje met den vinger op de wangen, wat ongemeene vroolijkheid beteekenen moest, en keerde daarna haastig naar hare bakkerij terug.
‘Nu aan den koek!’ zeide George, en zwaaide daarbij met een groot mes er over heen.
‘O, bewaar mij, massa George!’ riep Tante Chloé uit, hem ernstig bij den arm vattende; ‘gij moet niet met dat groote mes aansnijden. Gij zoudt hem geheel doen inzakken en al mijn werk bederven. Zie, hier is een oud, dun mes, dat ik daarvoor alleen bewaar. Ziehier, het gaat er door als een veer. Kom, eet nu - gij zoudt anders niets krijgen!’
| |
| |
‘Tom Lincoln zegt,’ merkte George met een vollen mond aan, ‘dat hun Jenny veel beter koken kan dan gij.’
‘Hm, die Lincolns zouden wat!’ zeide Tante Chloé verachtelijk. ‘Zij zijn niets, als zij met ons vergeleken worden. Zij zijn wel goede, beste menschen, maar om iets fatsoenlijks te doen daarvan hebben ze geen begrip. Ja, ja, zet massa Lincoln eens naast massa Shelby. Och Heer! en dan missis Lincoln! - Wie kan eene kamer beter in orde brengen dan mijn mevrouw? Kom, kom, spreek mij niet van die Lincolns,’ en Tante Chloé schudde het hoofd als iemand die meent iets van de wereld te weten.
‘Maar ik meende u toch te hebben hooren zeggen,’ hernam George, ‘dat Jenny vrij goed koken kan.’
‘Ja, dat zeide ik,’ verklaarde Tante Chloé; ‘ik heb gezegd, eenvoudig, gewoon koken, dat zal Jenny wel kunnen; zij kan een goed brood bakken, maar haar korenkoeken zijn niet veel bijzonders, behalve dat zij vet zijn; maar, Heer, begin met iets anders - wat kan zij dan doen? Nu ja, pasteien, die maakt zij; maar wat voor korsten! Kan zij er wel een maken, die u in den mond smelt? Nu, ik ging daarheen, toen juffrouw Mary zou trouwen, en Jenny toonde mij wat zij gemaakt had. Jenny en ik zijn goede vrienden, dat weet gij, ik heb nooit iets kwaads van haar gezegd, massa George; maar ik zou stellig in eene geheele week niet kunnen slapen, als ik zulke pasteien had geleverd.’
‘Ik geloof, dat Jenny meende dat zij uitstekend waren,’ zeide George.
‘Wel zeker! ze liet ze mij zien, dood onschuldig; gij ziet dat Jenny er niets van verstaat, en men kan van haar ook niet verwachten dat zij iets weet, want hare familie weet ook niets. Dat is hare schuld niet, massa George, en gij weet niet half, hoe goed gij het hebt in uwe familie en bij uwe opvoeding!’ Hier draaide Tante Chloé van aandoening met hare oogen.
‘Ik weet, Tante Chloé, welke lekkere puddingen en pasteien ik krijg,’ zeide George. ‘Vraag Tom Lincoln, of ik er niet iederen dag met hem om kibbel, telkens als ik hem ontmoet.’
Tante Chloé ging zitten en barstte over de geestigheid van den jongeheer in een zoo hevig lachen uit, dat haar de tranen langs de zwarte, glimmende wangen liepen. Vervolgens streelde zij hem en zeide, dat hij een rechte guit was, en dat hij haar zeker nog eens met zijne grappen dooden zou, en te midden van deze uitroepen en voorzeggingen lachte zij telkens luider en luider, totdat George ten laatste begon te denken, dat hij inderdaad een gevaarlijke jongen was.
‘En doet gij dat met Tom, massa George? o Heer, o Heer!’
‘Ja,’ zeide George. ‘Ik zeg: ‘Tom, gij moest Tante Chloé's pasteien eens zien; dat zijn de rechte soort, zeg ik.’
| |
| |
‘Jammer, dat Tom dit nu niet kan doen,’ zeide Tante Chloé, op wier goedaardig hart de gedachte aan Toms gemis een sterken indruk scheen te maken. ‘Gij moest hem hier eens te eten vragen, massa George,’ vervolgde zij: ‘dat zou recht aardig van u wezen. Gij weet, massa George, gij moet u om uwe voorrechten boven niemand verheven achten, omdat ons die alle geschonken zijn; wij moeten daaraan altijd denken,’ zeide Tante Chloé ernstig.
‘Wel, ik ben van plan, Tom in de andere week eens hier te verzoeken,’ antwoordde George, ‘en dan moet gij uw best doen! Wat zal hij verbaasd staan te kijken! Wij zullen hem zoo laten eten, dat hij er na veertien dagen nog den smaak van heeft.’
‘Ja, ja, dat is heerlijk, zeker!’ zeide Tante Chloé vergenoegd. ‘Massa zal eens zien. Och Heer, wat hebben wij al soms maaltijden gehad! Denkt gij wel aan die groote kippenpastei, die ik maakte, toen generaal Knox hier ten eten was? Mevrouw en ik kregen bijna twist met elkander over dat gerecht. Ik weet niet wat dien dames soms scheelt, en soms wanneer iemand het 't zwaarst te verantwoorden heeft en alleen aan het werk denkt, dan komen zij rondkijken en bemoeien zich met alles. Nú wilde mevrouw hebben dat ik dit, en dán dat ik dat deed, en eindelijk werd ik brutaal en zeide: ‘Nu, missis, zie dan toch eens naar uwe schoone handen en die lange, dunne vingers met ringen, die schitteren als mijn witte leliën in den morgendauw, en zie dan mijn zwarte stompe vingers eens aan. Nu denkt gij niet, dat de Heer mij voor het maken van pasteien bestemd heeft, en u om in de woonkamer te blijven?’ Kijk, ik was toen recht brutaal, massa George.’
‘En wat zeide moeder?’ vroeg George.
‘Wat zij zeide? Wel, zij keek mij vriendelijk aan en zeide: ‘Wel, Tante Chloé, ik geloof, dat gij volkomen gelijk hebt,’ en dadelijk ging zij naar de kamer. Zij kon mij gestraft hebben, omdat ik zoo durfde spreken, maar waar is het, en ik kan geen dames in de keuken dulden.’
‘Nu, gij hebt u ook goed gehouden met dien maaltijd; ik weet nog wel dat iedereen dit zei,’ merkte George aan.
‘Heb ik niet? En stond ik dien middag niet achter de deur van de eetzaal, en zag ik het niet met mijn eigen oogen, dat de generaal driemaal zijn bord overreikte om nog een stuk van die pastei te nemen, en hoorde ik hem niet zeggen: ‘Gij moet eene buitengewoon knappe keukenmeid hebben, mevrouw Shelby.’ ‘Heer, ik zou mij zelve wel hebben willen braden.’
‘En de generaal heeft er verstand van,’ vervolgde Tante Chloé, een voorkomen van gewicht aannemende. ‘Hij is een zeer knap man, die generaal. Hij is van eerste familie van Oud-Virginië. Hij weet
| |
| |
alles even goed als ik, de generaal. Gij ziet, dat er in alle pasteien poriën zijn, massa George, maar iedereen weet niet hoe die moeten wezen. Doch de generaal weet dat opperbest! Ik heb dat wel uit zijne opmerkingen begrepen.’
Eindelijk was jongeheer George tot die hoogte van verzadiging gekomen, die zelfs voor een knaap van zijne jaren niet onbereikbaar is, dat hij namelijk geen stuk meer kon doorkrijgen, en dus had hij den tijd om op zijn gemak de wollige hoofden aan te staren, die met hongerige blikken en schitterende oogen van uit den anderen hoek al zijne bewegingen hadden gevolgd.
‘Kom hier, gij, Mozes en Peter,’ riep hij, hen groote stukken toewerpende, ‘gij moet ook iets hebben niet waar? Kom Tante Chloé, bak hun ook een paar koeken,’
En George en Tom zetten zich op eene gemakkelijke plaats in het hoekje van den haard, terwijl Tante Chloé, na een grooten stapel koeken gebakken te hebben, haar jongste kind op schoot nam, en dit zoowel als zich zelve beurtelings den mond begon te vullen, en Mozes en Peter te bedeelen, die hun portie bij voorkeur schenen te nuttigen, terwijl zij zich onder de tafel op den grond omrolden, met elkander speelden en de kleine op moeders schoot van tijd tot tijd aan de beentjes trokken.
‘Ha, ha! Zult gij stil wezen daar?’ zeide de moeder, nu en dan een slag in 't wilde onder de tafel doende, wanneer de jongens wat al te rumoerig werden. ‘Kunt gij niet bedaard zijn, wanneer blanke menschen ons komen bezoeken? Stil daar, of ik zal je spreken, zoodra massa George weg is!’
Wat er met deze vreeselijke bedreiging werd bedoeld, is moeielijk te zeggen, maar zeker is het, dat de beteekenis daarvan al zeer weinig indruk op de jonge knapen scheen te maken.
‘Zie eens,’ zeide oom Tom, ‘zij zitten zoo vol streken, dat zij zich niet weten te bedwingen.’
Thans kwamen de jongens van onder de tafel te voorschijn en met handen en aangezichten, die met ontelbare stroopvlekkken bedekt waren, begonnen zij hun klein zusje te kussen.
‘Weg met u!’ zeide de moeder, de wollige hoofden van zich stootende. ‘Gij kleeft aan elkaar en zult niet meer schoon worden. Gaat naar de beek en wascht u!’ beval zij hare vermaning van een luid klinkenden klap vergezellende, die echter de jongens nog zoo veel te luider deed lachen, terwijl zij haastig over elkander heen de deur uit tuimelden en buiten in een luid gejoel uitbarstten.
‘Heb ik nu ooit van mijn leven zulke wilde rekels gezien!’ zeide Tante Chloé, eer vergenoegd dan toornig, terwijl zij een ouden handdoek met eenig water nam, om daarmede het gelaat en de handen
| |
| |
van het kleine meisje te wasschen, en na haar zoo lang gepoetst en gewreven te hebben, totdat zij glom, zette zij haar op Oom Toms schoot waarna zij zich onledig hield met het overschot en de schotels van den avondmaaltijd weg te bergen. Het kind trok Oom Tom nu en dan aan den neus, streelde hem in het gelaat of woelde met de vette handjes in zijn wollig haar, welk laatste haar een bizonder groot genoegen scheen te verschaffen.
‘Is 't niet een engel van een kind,’ zeide Tom, terwijl hij haar op een kleinen afstand van zich hield, om haar eens recht in het gelaat te kunnen zien, en vervolgens opstaande, zette hij haar op zijn breeden schouder en begon te springen, terwijl George haar met zijn zakdoek toewuifde, en Mozes en Peter, die van de beek terugkwamen, een leven maakten als jonge beren, tot eindelijk tante Chloé verklaarde, dat ‘zij haar hoofd van den romp deden vallen’ door al het geweld dat zij maakten. Maar daar naar hare eigen verklaring het rumoer dagelijks in de hut herhaald werd, deed hare vermaning in geenen deele de algemeene vroolijkheid verminderen, totdat een ieder genoeg gedanst en gesprongen had, om eindelijk naar rust te verlangen.
‘Nu, ik hoop, dat gij eindelijk gedaan zult hebben,’ zeide Tante Chloé, die zich inmiddels bezig had gehouden om een ruwe hangmat in gereedheid te brengen; ‘en dus Mozes en Peter, komt hier en gaat slapen, want zij zullen hier vanavond de samenkomst hebben.’
‘Och, moeder, laat ons daarbij wezen; het is zoo aardig en wij houden er zooveel van.’
‘Wel ja, Tante Chloé, laat hen opblijven,’ zeide George, de hangmat weder achteruit stootende.
Tante Chloé, die op deze wijze den schijn bewaard had, scheen met het voorste zeer ingenomen te wezen, en zeide, terwijl zij de hangmat wegborg: ‘Nu, het zij zoo, het zal hun misschien goed doen.’
Het geheele gezin vereenigde zich nu om de noodige schikkingen te maken, ten einde de bedoelde bijeenkomst te kunnen ontvangen.
Toen al het overige geregeld was, werden er twee ledige vaten in de hut gebracht en door steenen aan iedere zijde bevestigd, waarna er planken overheen gelegd werden, die met eenige omgekeerde tobben en emmers en de kreupele stoelen eindelijk de voorbereidende werkzaamheden voltooiden.
‘Massa George leest zoo mooi, dat hij het van avond voor ons moest doen,’ zeide Tante Chloé; ‘mij dunkt, hij moest hier blijven; het zal dan zooveel te belangrijker voor ons wezen.’
George stemde in dit verzoek gereedelijk toe, want knapen van zijne jaren maken zich gaarne verdienstelijk.
Weldra was het vertrek gevuld met een gemengd gezelschap, van den ouden, grijzen tachtigjarigen patriarch af tot aan den knaap
| |
| |
en het meisje van veertien, vijftien jaren. Er werd een schuldeloos gesprek aangeknoopt over allerlei dagelijksche zaken, als b.v. waar de oude Tante Sally haar nieuwen rooden doek had gekregen en dat mevrouw Lizzy haar bevlekt mouselinen kleed wilde geven, wanneer zij haar ander van barêge gereed zou hebben; en hoe massa Shelby voornemens was om een nieuw herteveulen te koopen, dat zeer veel luister aan de plaats zoude geven. Eenige weinigen der opgekomen aanbidders behoorden tot de in de nabijheid wonende familiën, die verlof hadden verkregen om de samenkomst bij te wonen en nu allerlei nieuwtjes medebrachten aangaande het leven op de goederen en in de huizen hunner eigenaren, en die hier evenzoo vrij besproken werden als dezelfde soort van kleine bizonderheden in de hooger kringen.
Na eene poos begon het zingen, tot zichtbaar vermaak der aanwezigen. Zelfs de min gunstige invloeden der neusklanken kon de uitwerking van de natuurlijk heldere stemmen niet verminderen, die zich in wilde en bezielde klanken liet hooren. De woorden waren soms die van de welbekende en algemeen gebruikte kerkgezangen, maar soms ook de wat meer afwijkende, die men bij de eene of andere bijeenkomst in het open veld had opgedaan.
Terwijl dit tooneel plaats had in de hut van den slaaf, aanschouwen wij een van geheel anderen aard in de woning van den meester.
De heer Shelby zat in zijne eetzaal aan eene met papieren en schrijfgereedschap bedekte tafel. Tegenover hem stond een man, wiens voorkomen een groot contrast met het zijne vormde. Hij was kort en gedrongen, had ruwe, gemeene gelaatstrekken, die een winderige driestheid te kennen gaven en welke den man van lage afkomst kenmerkten, die zich met geweld in de wereld zoekt te verheffen. Op zijn gezicht lag een kwalijk verborgen glimlach van zelfvoldoening, die genoegzaam verried, dat hij zoo even een goeden koop had gesloten. De heer Shelby daarentegen was blijkbaar ontevreden, en naar zijn voorkomen te oordeelen, zou men gezegd hebben, dat zijn gevoel voor recht en billijkheid door een onaangenaam voorval geschokt was geworden. Hij was bezig om eenige papieren in te zien, die hij vervolgens aan den handelaar toereikte.
‘Dat is alles in orde,’ zeide deze, ‘en ze behoeven dus nog maar alleen geteekend te worden.’
De heer Shelby haalde de verkoopbrieven haastig naar zich toe en teekende ze met de drift van iemand, die zich gaarne van een onaangename zaak wil ontdoen, en schoof ze vervolgens met het geld weer terug. Haley haalde uit een versleten valies een perkament te voorschijn, dat hij, na het even te hebben ingezien, aan den heer Shelby ter hand stelde, die het met een blik van onderdrukten wrevel aannam.
| |
| |
‘Wel, zoo is die zaak dan afgedaan,’ zeide de handelaar, opstaande.
‘Zij is afgedaan,’ antwoordde Shelby op peinzenden toon, en terwijl hij diep ademhaalde, herhaalde hij: ‘Zij is afgedaan.’
‘Het komt mij voor, dat gij er niet zeer mede zijt ingenomen,’ merkte de handelaar aan.
‘Haley,’ zeide de heer Shelby, ‘ik hoop dat gij u zult herinneren, wat gij mij beloofdet, dat gij namelijk Tom niet zult verkoopen, zonder te weten in welke handen hij komt, en dat gij ook op den kleinen jongen zult letten.’
‘Nu, het is gebeurd, mijnheer,’ antwoordde de slavenhandelaar.
‘Gij weet wel, dat de omstandigheden er mij toe noodzaakten,’ zeide Shelby eenigszins hoogmoedig.
‘Wel, gij weet, dat de omstandigheden mij ook kunnen noodzaken,’ hernam Haley; ‘evenwel zal ik alles doen wat ik kan, om voor Tom eene goede plaats te vinden, en gij behoeft niet bang te wezen, dat ik Harry slecht behandelen zal. Ik mag Goddank! zeggen, dat ik nimmer wreed ben.’
|
|