Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634. Tome 2: 1619-1627
(1942)–Isaac Beeckman– Auteursrecht onbekend
[pagina XXIII]
| |
Facsimile du fol. 178bis recto du Journal de Beeckman (autographe).
| |
[pagina 1]
| |
[26 november 1619]Den 26en November 1619 stylo novoGa naar voetnoot1) ben ick tot conrector tot Utrecht aengenomen voor 500 gl s'jaers ende een huysinge; ben vry als my wat beters gebeuren mach. Ende dit indien myn ouders daermede tevreden syn. Komme ick te trouwen, soo sal ick verbeteringe hebben, effen gelyck myn voorsaetGa naar voetnoot2). | |
[7 december 1619]Ga naar margenoot+Het dicht compt op des regels eynde, ofte oock wel op eenige andere plaetsen, altyt beginnende met het beginsel van den slach; want gelyck het beginsel van den slach bewesen is alderopenbaerste te syn, soo is oock het dicht de voornaemste syllabe. Het eynde der regulen wort gestelt alsmen al de maten van een liedeken in gelycke deelen can deelen, twelck dickwils geschiet met vieren, gelyck De roose van ScharonGa naar voetnoot3), het derde liedt van Cantica canticorum I. BeeckmanniGa naar voetnoota)Ga naar voetnoot4), heeft 16 maten of slagen ende wort bedeelt in 4 regulen. Die 32 slagen hebben, deelt men veel in 8 regulen, doch alsmen korte regels maken wilt, soo laet men het dicht wel alle twee slagen comen. Somtyts oock synder 2 oft 4 regels van twee slagen ende de reste van vieren. Doch men let daerop, datter altyt twee regels op malcanderen sluyten, ende al om de soeticheyds wille van de dichotomie. Nu gebeurt het welGa naar voetnootb), dat een liedt juyst geen 16 ofte 32 slagen in en heeft. Want het liedeken wort altemet wel in dryen afgedeelt, gelyck den 68en Psalm alsmen de noten de helft verkort; want anders soo beneempt de traegheyt de soeticheyt van de bedeelinge, omdat men t' getal der slagen vergeten heeft eer de regel uyt is. Daerom en let men daer sooseer niet op. Desen psalm dan, de helft rasscher gesongen synde, heeft 12 regels ende elcken regel 3 slagen. Den heelen psalm wort in tween gedeelt, alsoo dat het dicht van het eerste deel met het tweede niet vermenght en wort. Wederom wort dit eerste deel in tween afgedeelt, want de 4e en 5e en 6e regel en syn maer den 1en, 2en, 3en gerepeteert, alsoo datter dichotomie ende trichotomie in gemerckt wort. Maer d'een respondeert altyt tegen d'andere ende dat uyt crachtGa naar voetnootc) van de dichotomie. | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Het gebeurt oock dickwils, dat sommige regels syn van drye | slagen, sommige van vieren, ende dan schynen de twee regels 7 slagen lanck te syn. Maer dan moeter noch een anderen regel van dryenGa naar voetnootb) ende van vieren tegen de eerste responderen, ofte, so der geen en is, men repeteert denselven regel, gelyck in Cantico Sal., het tweede liedt: Nu maeckt u op en trecket uytGa naar voetnootc) etc.; anders soude de soeticheyt van dichotomie verliesen. Men maeckt de regels niet geern langer dan van vieren, want van vyvenGa naar voetnootd) is oneffen ende en kan niet gedeelt syn; soo oock van sevenenGa naar voetnoote). Ende dat van achtenGa naar voetnootf) is te lanck ende het eerste dicht is schier vergeten. De regels van sessen worden om hare dichotomie in twee regels verdeelt, want het is soeter twee mael in ses slagen te dichten, dewyle dat drye niet meer gedeelt en kan worden: men neempt dan niet geerne sesse de soete, drye achterlatende, die daerin besloten is. Ende de sesse is slechter. De sesse is slechter omdat se langer is ende de dichten vergeten worden door de lenghde. Daerom, hetgene dat in tween gedeelt kan worden, alsoo dat de deelen niet wederom gedeelt konnen worden ende nochtans niet te kleyn en syn, die bedeelinge wert vant gehoor lichtelyck gemerckt, ende daerom moeterGa naar voetnootg) een dicht op komen, omdat het gehoor de dichotomie selve maeckt. Het gehoor kan niet en wel geheel groote dingen, noch geheel kleyne dingen in tween deelen, gelyck oock niet het gesichte; want dat men deelt moet gelyck seffens begrepen worden, alsoo dattet eerste deel soo welGa naar voetnooth) voorstaet als het laetste. Alsoo wort 6 in 3 ende 8 in 4 slagen gedeelt, ende 4 is het middeldeel, niet te groot ende niet te kleyn. Soo is oock drye slagen. Nu de 4 slagen worden oock wel gedeelt in toonen, als: Antwerpen ryckc) heeft alle twee slagen dicht. Maer weynich synder, die elcke slach dicht hebben; noch veel weynicher elcken halven slach, omdat het gehoor die kleyne dingen niet deelen en kan, gelyck het gesichte of de handen de sierkens niet met en kan deelen. Den 7en December t'Utrecht. | |
[8 december 1619]Ga naar margenoot+Om de lemmenten der keerssen op haer pas te scheeren, soo weeght mense met een spit seffens, maer het gebeurt wel, dat de cattoen, locht synde, soo swaer niet en moet wegen alsofse dicht ineen gedrongen ende gesponnen waere. Derhalven soo behoorder wel een manniere te syn, daerdoor men konde weten, hoeveel plaetse dat d'een kattoen meer beslaet dan het ander op één gewicht; want dat meest plaetse beslaet is lochtst ende best. Ende daer en hoeft sooveel gewichts <niet>Ga naar voetnootl) tot elcke lemente. Om dit te weten salmen twee gewonde bollen nemen van verscheyden cattoen ende sich versekeren, dat het lochtste cattoen den grootsten bol sal maken indien beyde de bollen evenveel wegen; want al wort het cattoen int winden wat gedrongen ende de lochtste meest, soo en is doch dese foute soo groot niet of men sal bevinden ten naestenby de proportie van de lochticheyt van beyde de bollen. Steeckse | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+ dan beyde by beurte in een kleyn vat vol water, ende vanght hetgene datter uytloopt ende soeckt alsoo, gelyck ArchimedesGa naar voetnoot1), de proportie vant silver ende gout socht, oock de proportie van de dichticheyt ende lochticheyt des cattoens. Want d'experientie leert, dat het cattoen geen water in en drinckt, ten minsten soo ras niet. Ende al dronck het water in, een mathematicus soude oock wel konnen daerdoor deselvige proportie vinden. Want leght beyde de bollen cattoens in heet roet totdat se doordroncken syn, de lochtichste sal meest roet inslicken, ende besiet danGa naar voetnoota) welcke het meeste roet doet rysen. Den 8en t'Utrecht. | |
[17 december 1619]Ga naar margenoot+Visuntur interdum nubes infra nubes inferioresque longè celeriùs volitant. Hujus phaenomeni hanc ego rationem esse arbitror: Volitant quidem supremae nubes in summâ aeris superficie, sed non rarò accidit | ut non ascendant vapores usque ad aeris summitatem, cùm videlicet interjectus quidem tractus aeris calidior tenuiorque existit infimo aere; tum enim vapor ascendit quidem usque ad summitatem aeris infimi sed gravior existens medio aere; tum Ga naar margenoot+enim vapor ibidem haeret nec altiùs ascendit. Is verò vapor, qui medio hoc aere tenuior est, eum perrumpitGa naar voetnootc) facilè; etiam supremum aerem penetrat ob hujus densitatem, ibique in superficie supremas nubes constituit. At dicet aliquis: Cùm infimus aer ob reflectionem caloris sit calidissimus, quî fieri potest esse aliquem medium tractum aere infimoGa naar voetnootd) calidiorem? RespondeoGa naar voetnoote) eo modo, quo infimus aer primus persentiscit et afficitur calore, sic etiam primum affici frigore. Affecto igitur infimo aere, necdum afficitur medius; densatur igitur infimus frigore, medio necdum densato. Sic quibusdam in plagis regionis ob exhalationumGa naar voetnootf) diversitatem aer densior fit et tenuior: alia enim terra alio atque alio tempore alias exhalationes edit. Ubi igitur locus quidam e coeli constitutione propriâque loci naturâ calorem concepit aerque eius loci subitò densatur frigore, tum ascendit vapor fitque ros, pruina, caligo, nubes etc.
Ga naar margenoot+In vuyle koussen en konnen eens voeten niet warm worden, nochte oock in vuyl lynwaet en blyft het lichaem soo warm niet als in schoon goet. Hujus ratio est quòd sordes pinguedine corporis nostri adeò mixtae sint ut verè pingues possint dici. Pinguedo autem emplastrica est tamque densa ut nihil caloris in semet possit recondere, ideòque ea oblimitur carnis ulcusculis ne quis calor e corpore nostro per eam partem exeat contineaturque circa partemGa naar voetnootg) affectam | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+ omnis calor naturalis quo membrum id recreatur et sanescit. Si igitur pori caligarum et linteorum sint obducti et repleti pinguedine, calor nequit ijs inhaerere, sicut in lotarum et mundatarum rerum poris obhaerescere solebat. Ingrediebatur enim calor poris panni et linteorum penetrabatque intima substantiae eorum, adhaerescebatque staminibus eorum eoque modo pori pleni erantGa naar voetnoota) calore totaque lintea et panni sentiebanturGa naar voetnootb) calida. Neque id fit absque ratione, cùm antèGa naar voetnoot1) saepiùs auditum sit calorem nobis corpus quoddam esse.
Ga naar margenoot+Ick ben met de ScholarchaeGa naar voetnoot2) veraccordeert, dat ick dese winter het conrectorschap sal bedienen ende sien oft ons gelegen valt, dat ick blyve oft nietGa naar voetnoot3). Ende hebbe den 11en December stilo novo begonnen myn lessen in de schole, die men noempt Jeronimus-schole, te doen, den Raet my consenterende, dat ick Sphaeram soude doceren.
Ga naar margenoot+Proportionis, cùm sunt quatuor termini, ut Homerus ad Graecos, sic Virgilius ad Latinos, et ut laetitia ad homines, sic fertilitas ad segetes, aliquando termini antecedentes per metaphoram comparantur: ut Virgilius est Homerus. Aliquando verò antecedens cum sequente: ut seges est homoGa naar voetnootc). Den 17en t'Utrecht. | | |
[19 december 1619]Ga naar margenoot+Mr VerhaerGa naar voetnoot4) heeft my geseyt alsmen op de claversyne een duo speelt ende tegen een staende note diminueert, dat is, alsmen de staende met de slinckerhandt speelt ende met de rechterhandt daerentusschen acht noten toest, so moet de eerste, de derde, de vyffde, de sevende ende soo altyt overhandts, met de staende accorderen ende dan sal het breken der noten goet zyn. Twelck bevesticht hetgene ick voorenGa naar voetnoot5) geseyt hebbe, namentlyck, dat de slagen bedeelt worden per dichotomias ende dat men de beginselen der deelen best hoort; moeten derhalven in goede musycke soet luyden. Den 19en December 1619. | |
[29 december 1619]Ga naar margenoot+Ut scias an frigus sit quid reale, extruito tibi locum crassissimo muro, undique cinctum. Videtur enim hic locus fore frigidissimus, quia omnis calor arcetur, neque infernè videbitur ab ipsâ terrâ calor hunc ingredi si et pavimentum denso lapide | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+ struatur. Sed an non calor aestate ipsos lapides penetrat, quî frigore, aere poros lapidum occludente, intus coercetur?
Ga naar margenoot+Dicitur frigus aedes ingredi, gelu remittente. Quod si ita sit, quomodoGa naar voetnoota) frigus privatio caloris dicatur? Non enim id, quod non est, pellitur; unde sequitur, adventante calore, frigus in aedibus nequaquam posse augeri. At sciendum aerem nunquam esse adeò calore privatum apud nos quin adhuc multae particulae ignis ei insint. Quamdiù igitur aer extra domos aeque constringitur frigore ac interior retinetur in aedibus, est calorGa naar voetnootb) exiguus; sed ubi exterior aer remittit porosque majores acquirit, interiore adhuc sese comprimente, exprimitur calor aedium in poros aeris interni fitque aer intra domos frigidior, gelatque in aedibus, cùm antè non gelasset, cùm adhuc in macrocrosmo gelaret. Den 29en.
Ga naar margenoot+Alsoo ick tot Mr Verhaer'sGa naar voetnoot1) wat op een clavecordeke leerde spelen, soo sagh ick gisteren, dat de snaren met roode wollen lapkens aen d'een eynde bewonden waren, waeruyt ick suspicie creegh, dat men dat doet omdat de snare aen dat eynde niet clyncken en soude. Ick sach oock, dat een snare, ende deselve wel van twee of drye scherpe ysere toetskens, slechs van onder opgerocht wiert ende <hoe>Ga naar voetnootc) nader die toetsen waren by het yser, daer de snaren op liggen, hoe hoogerGa naar voetnootd) het geluydt ginck. Soo besagh ick dan neerstigh de fynste snare, dewelcke van drye toetsen gerocht wort, waervan de eene utGa naar voetnoote) sloegh, de tweede re ende de derde mi. Soo eyschteGa naar voetnootf) ick dan van de meesterGa naar voetnootg) een passer ende mat van de toetse, die de re maeckt tot aen het yser, daer de snaren op liggen, hoe lanck dat dat deel was; daerna van de toetse van mi tot aen hetselve yser, ende trock dese lenghde van mi van de voorgaende lengde van re ende ick bevondt, dat het overschot was net het vyffde deel van de lenghde van re, ergo het vierde deel van mi. Waeruyt volcht, dat het een rechte tertiaGa naar voetnooth) major is ende dat de yserkens van de toetsen, tegen de snare van onder comende, de heele snare wel bewegen, maer t'gene aen de syde is van de wolle | lapkens, dat dat niet en klynckt, maer dat het yserken, <dat>Ga naar voetnooti) aen de snare kompt, sich heeft gelyck een yserken daer de snare op rust, alsoo dat het een deel der snare t'gene klinckt, licht op twee yserkens, het eene der toetse ende het ander daer al de snaren op liggen; alsoo dat dit deel der snare noodsaeckelyck klyncken moet na proportie van de lenghde, die tusschen dees twee yserkens vervaet is.
Ga naar margenoot+Sextus Julius Frontinus, cujus tractatum de Aquaeductibus Romae hodie, qui | |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+ est 29 Decemb.Ga naar voetnoota) stilo novo, obiter tantùm unius horae spacio percurri, quod ideò addo ut sciatur me in mente ipsius perscrutanda labi potuisse: eâdem enim horà quâ perlegi haec scribo - is habet, parte 26/32 libelli: ‘In quibusdam, cùm calices légitimae mensurae signati essent, statim amplioris moduli fistulae subjecti fuerunt, unde acciderat, ut aqua non per legitimum spacium coercita, sed per leves angustias expressa, facilè laxiorem in proximo fistulam impleret.’ Hîc autor videtur errare et Senatûs consultum frustra latum esse de fistulâ proximâ. Si enim fistulae proximae inferior pars non sit inferior parte calicis inferiore, nulla est ratio cur ex calice plus aquae efflueret. Etsi enim major fistula impleaturt non tarnen per eam plus aquae deferetur quia tardiùs in hac majore fistulâ fluiquàm circa orificium calicis; idque quia superior pars fistulae proximè ad superio rem lineam ordinata est totaque aqua simul fluit. At si dicatur hanc fistulam, cùm fuerit ab omnibus partibus concinnè calicis orificio, inferiore sui parte tantùm infra inferiorem calicis partem descendisse ac ejus pars superior supra calicis superiorem ascendebat, jam non pertinet haec lex ad amplitudinem majoris fistulae, sed ad sequens praeceptum, ubi de collocatione ad lineam praecipitur. Praecedentibus adde, quando major est proxima fistula ejusque inferior pars calicis inferioris aequaliter ad lineam est locata, aqua in eâ fistulâ eo modo fluet, quo flueret in canali aperto, ideòque celeritati et quantitati nihil addet. | |
[30 december 1619]Ga naar margenoot+Virgil., I Georg: Putres concrescere fungosGa naar voetnoot1), quod interpretes ajunt fieri ob aeris crassitiem humore repleti, favillâ una cum fumo non egrediente, id est ascendente. At si aeris crassities hujus rei est causa, quomodo aut quâ ratione antèGa naar voetnoot2) diximus in aere crasso graviora faciliùs, igne mixta, ascendere? Sciendum igitur aerem, humore plenum, non propriè dici posse crassum, sed mixtum, eo modo quo antèGa naar voetnoot3) dictum est limum aquae misceri, non eo modo quo sal aquae miscetur. Humor igitur in aere suâ naturâ subsideret nisi a calore suspenderetur, ideòque cùm aeriGa naar voetnootb) Ga naar margenoot+non miscetur ita ut ipse aer crassior sit ob eam crassitiem, graviaGa naar voetnootc) in eo possint ascendere; sed humore locum quendam occupante, minus aerisGa naar voetnootd) est circa candelam. Humor non magis quid susti | net quàm limus in aquâ, quia seipsum nequit sustinere, ergo etiam aliud quid non sustinebit.
Ga naar margenoot+Mirantur non pauci, cur oleum aut saevum per se non ardeat, et admixtum cineri aut ellychnio, quae quoque non ardent per se, tantillo negotio flammam concipiat. Ratio est quia oleum est tam tenax ut nisi magno calore possit dissolvi. Quamdiù autem omnes ejus partes sunt immediatè sibi mutuò conjunctae, sibi invicem | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+ adhaerent, unaque particula nequit sola ascendere quia sibi undique alias habet annexas. Unde necessè foret multas particulas simul ascendere. At tantum ignis oleum nequit ingredi aut ab oleo capi, ut multae simul particulae fiant leviores aere. Ast ubi oleum cineri admixtum est, separantur ejus particule à se invicem interventu particularum cineris aut ellychnij, ita ut sibi mutuò non ampliùs ab omniGa naar voetnoota) parte annectanturGa naar voetnootb). Cinis autem id facilè dimittit aut adustus unâ ascendit. Adhaec singulis particulis olei, cineri mixti, plus ignis circumstat et adjungitur. Nam particulaGa naar voetnootc) cineris etiam ignem concipit, qui cùm non habeat quod in cinere agat, convertit se ad superficiem, quam oblinit oleum. Si enim ea particula cineris foret particula olei, ignis se ei miscuisset eâque mixtione prohibitus fuisset in circumferentiam operari. Cùm verò se cineri ita non possit misceri, conservatur ignis in ipsâ cineris particulâ sincerus et immixtus: non enim cinis et ignis conveniunt ad se invicem ut oleum aut aqua cum igne, ex quibus vapor et fumus constituitur. Den 30en December; g littera hebdomadaeGa naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+Fungorum materia, de quibus VirgiliusGa naar voetnoot2), non est cinis ellychnij. Is enim ob levitatem potiùs disijceretur, nec ita potest conglutinari, sed ipsius olei terrestris substantia quae se cum flammâ permiscet objectaque nigredine obducit, adeò ut sigilla eâ infecta optimè nigro colore signent. Haec lenta est cineremque ellychnij velut glutino conjungit; ipsa sibi ipsi saepiùs addita in fungorum similitudinem concressit circa lampadis ellychnium. Candelae enim ellychnium, consumpto saebo, altiùs extat descendensque flamma faciliùs discutit cinerem ejus ob longitudinem ellychnij supervacui et adusti. Nihilominus tamen existimem tale quid et in candelâ aliquo modo posse observari. |
Ga naar margenoot+Alsmen int water wat werpt, het dryft ofte gaet te gronde ende men sal niet lichtelyck yet vinden, dat tusschen twee blyft dryvende, al mach men dencken, dat het onderste water dichter ineen moet gedrongen worden omdat het opperste water daerop licht ende perstGa naar voetnoot3). Maer dit is een teecken, dat de pori vant water alsoo niet gedrongen en konnen worden gelyck die van de locht, alwaer sonder twyffel d'onderste locht dichter is dan de opperste, caeteris paribus, dat isGa naar voetnootd) alom even warm isGa naar voetnoot4). Dit mach men considererenGa naar voetnoote) int opclimmen ende dryven van de wolcken ende vapeuren. Wat aengaet het reulen van de wyn, daer mach men oock eens op dencken. | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Ergo, wat aengaet het reulen van de wyn, men soude mogen seggen, dat het aldus toegaet: De veranderinge van den tyt opent ende sluyt de faeces of droessem van de wyn, even gelyck de vruchten teghen de Somer sich beginnen te openen ende tegen den Winter, de wermte daeruytGa naar voetnoota) vliegende, sluyt sich alle dinck toe. Tgene dat geopent wert, daeruyt gaet nootsakelyck eenige subtyle materie, die daer te vooren in geborgen lach, gelyck alle dingen uyt verscheyden materie bestaen, waervan compt, dat altyt in een besloten dinck eenige subtyle substantie verborgenis, die niet uyt en can, omdatter noch geen openinge en is. Ende kan syn die materie, die alle oogenblick gelyck een vlammeken alle dingen treft ende nu besloten synde, is van binnen liggen vergaderen; of sy kan oock syn yet daer de warmte ingekomen is ende daerdoor opwaerts treckt. Hetgene nu dat sich sluyt, perst yedt uyt sich dat te vooren daer wel in konde blyven; maer door de persinge van malcanderen gescheyden synde, soo treckt het lichtste van selffs opwaerts. Maer waerom blyft het int midden des wyns sweven? Om dieswille, dat in dese rysende substantie wat cleefachtichs is, t'welck het door de voorige ruste gekregen hadde. Daerom so blyft het aen den tartarus of soudt des wyns hangen tot dan die lentorende cleeffachticheyt door de warmte des wyns of weders of roerens geincideert ende alsoo gesubstiliseert <wordt>Ga naar voetnootb) dat de lentor wegh is ende en hanght selffs niet meer aen malkanderen. Ende de warmte, die daer instack, daerdoor de substantien opklommen, die schiet sich door dese attenuatieGa naar voetnootc) ende gaèt wegh, alsoo dat dan de vuylicheyt, die met de wermte mede int midden van den wyn vloot, nootsakelyck moet na de grondt gaen sitten.
Ga naar margenoot+Cur semper friget in altissimis montibus? An quia calor | omnis <oritur>Ga naar voetnootd) a refractione radiorum solarium, quae hîc non possit esse tantaGa naar voetnoote)? Non videtur. Id enim verum foret in summitatibus acuminatis, at in Alpibus tanta est in summitate planities ut refractio commodissimè fiat, sicut et in montibus Germaniae, ubi vinum crescitGa naar voetnootf). Ratio igitur vera est aer frigidus media? regionis aeriae, qui quidem ibi caleret si omnis aer quiesceret, quia ibi qui nobis dicitur medius aer, illis admodum propinquus est, afficereturque a refractione non aliter ac is qui prope Terram est, nisi à nobis relinquisque humilibus regionibus ventoGa naar voetnootg) aer frigidus ad eos montes ferretur eosque frigefaceret. Sunt enim tantae altitudinis ut is aer qui apud nosGa naar voetnooth) refractione caret, non longiùs à centro Terrae distet quàm summitas horum montium.
Ga naar margenoot+Een persoon, die by het secreet niet en wilt geschreven staen, vervolgende een koppespin int privaethuysken met de keerse, gerocht daermede ontrent ofte over den bril, waerdoor sulck een vlamme uyt het privaet rees, dat het scheen, dat het huysken in brant soude gekomen hebben; maer den bril toegestopt synde met het | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+ deksel, ginck de vlamme uyt. Ick geve u te bedencken wat dat voor een materie geweest sy, die door de keerse soo lichtelyck ontsteken geweest is. Want dat het geschiet is, is warachtich.
Ga naar margenoot+Vixi quinque aut sex annos, praecipuè cùm essem ZirizeaeGa naar voetnoot1), quibus me nunquam paenitivit neglectarum horarum, nec dolebam si non studuissem cùm poteram studere. Ratio erat quiaGa naar voetnoota) tum existimabam me mea studia absolvisse neque aspirabam ad ulteriorem quandam doctrinam. Hoc genus vitae hîc in Terrâ longè beatissimum, ad quod deberent se Philosophi praeparare. Id me recepturum spero ubi ex animiGa naar voetnootb) sententiâ in medicinâ fuero versatus. Laborandum enim ne semper laboremus; tandem studebimus ubi lubet studere ac otiabimur absque animi dolore ubi lubet otiari.
Ga naar margenoot+Men seght, dat alle schouwen, hoe goet dat se oock zyn, in dompigh weder rooken ende dat men een veynster open doen moet om dat te helpen. Nec mirum: Aer enim tum paucus est, ut paulò anteGa naar voetnoot2) diximus. Occupatur enim magnum spacium ab ijs vaporibus aerisque particulae à se invicem magis distant. Vapores igitur, | sicut capite de fungis audivimusGa naar voetnoot3), nihil sustinent, unde fit ut fumus egeat pluribus particulis igneis quibus misceatur ad elevationem. Non enim vapor hic plus potest quàm ipsum vacuum, adeò ut aer cum vapore mixtus, fiat corpus minùs densum quàm per se foret. Densiora autem corpora fluida optimè sustinent sibi innatantia, ut aqua marina et argentum vivum. Fumus igitur hoc nebuloso tempore, cùm non sit majore igni mixtus quàm quovis alio, non potest in aere tenuiore satis commodè sicut antè ascendere; succurrit verò apertio fenestrae, quia hic paucus aer in foco et circa focum nullo negotio consumitur (calorem fortasse nonnihil adaugente vaporis calore, quem ob densitatem suam, quàm aer majorem, concipit) et attenuatur. Consumptus autem et attenuatus, restaurandus et densandus novi et frigidi aeris per foramen ingressu. Hinc ratiocinari licebit, quando non liquidò constat aerem vaporibus repleri, ubi videmus fumum infestare, caeteris bene se habentibus, aerem reverâ vaporibus repletum esse. |
|