De rattenvanger van Hamelen
(1921)–Alice Becht-Dentz– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Lange jaren geleden was er in het plaatsje Hamelen een ware rattenplaag gekomen. Overal kwamen die brutale dieren en niets was meer voor hen veilig. Op den zolder, in den kelder, in de stallen bij het vee, ja zelfs aten ze de worsten en de hammen, die in den schoorsteen hingen om gerookt te worden, op. De menschen wisten zich geen raad. Zelfs de burgemeester en de geleerdste heeren uit de stad wisten niet, hoe ze daar van af moesten komen. Op een dag echter kwam er een lange magere man door de straten geloopen. Hij had | |
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
een groen buis aan, een groen hoedje op, met een lange roode veer en in zijn gordel stak een kleine fluit. ‘Ik beloof jullie, dat ik alle muizen en ratten weg zal maken,’ zei de vreemde man. ‘Betaalt me honderd goudstukken en jullie zullen weer rust in huis hebben.’ ‘Honderd goudstukken, dat is veel geld,’ zeiden de geleerde Heeren. Ze staken de wijze hoofden bij elkaar en kwamen overeen, den vreemde het loon te geven, als hij hen van de plaag bevrijdde. Deze nam daarop zijn fluitje, begon er op te blazen en..... | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
...... ziet, van overal kwamen de muizen en de ratten te voorschijn. Uit het stroo in de stallen, van de balken van den zolder, uit de kelders, uit den schoorsteen overal kwamen ze vandaan en volgden het vroolijke wijsje, dat de man met de fluit speelde. Deze ging naar de rivier, waarin ze alle verdronken, zoodat er geen een meer over was in de plaats. De menschen jubelden van pleizier en waren gelukkig, dat de rattenplaag voorbij was. Toen de vreemde man echter bij den burgemeester kwam om het beloofde geld te halen, | |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
antwoordde deze: ‘Scheer je weg en gauw ook, je geld krijg je niet en als je niet maakt dat je weg komt, sluit ik je midden in de rivier in een toren op!’ De rattenvanger ging weg, maar dacht: ‘Dat zal ik je betaald zetten.’ Hij trok zoo'n leelijk gezicht, dat elkeen er bang van werd en mannen, vrouwen en kinderen naar huis vluchtten. Toen de man verdwenen was, ging alles weer zijn gewonen gang. Het werd zomer, de rozen bloeiden weer, de kinderen speelden vroolijk, de menschen gingen naar de markt, iedereen was gelukkig en tevreden. | |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
Op een mooien Zondagochtend, dat de meeste menschen naar de kerk waren, kwam er een man door de straten geloopen met een groen jagerspak aan, die een vroolijk liedje floot op een dwarsfluit. Alle kinderen uit het stadje hoorden hem, kwamen naar buiten geloopen en volgden de vroolijke wijsjes van den fluitenman. Al verder en verder gingen ze met hem mee, de poorten van de stad uit, tot ze aan een grooten berg kwamen. Deze opende zich plotseling, zoodat alle kinderen tegelijk verdwenen en nooit meer terug zijn gekomen. | |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Èèn klein ventje echter keerde terug, daar hij te laat was gekomen. Hij had zijn Zondagsche pakje nog niet aan, toen de fluitenman door de straat ging en was daardoor niet mee gekomen. Huilend kwam het kereltje terug en vertelde wat er gebeurd was. Hij zag nog juist, hoe de berg zich achter het laatste kind gesloten had. Nu hadden alle bewoners natuurlijk groot verdriet, daar elkeen een kind verloren had. Dit was de straf van den fluitenman geweest voor de bewoners van Hamelen, die hun belofte niet gehouden hadden. | |
[pagina 15]
| |
|