'Het literaire tijdschrift De Revisor en het postmodernisme. Reactie op een beschouwing van Jaap Goedegebuure'
(2002)–Sander Bax– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |||||
Het literaire tijdschrift De Revisor en het postmodernisme
| |||||
[pagina 153]
| |||||
representatieve auteurs, gedaan in die periode, en naar het werk dat zij in die periode hebben gepubliceerd. Het valt namelijk gemakkelijk te constateren dat de auteurs die aanvankelijk gerekend werden tot het Revisor-proza na die beginjaren ontwikkelingen in hun oeuvre doormaken, die het onmogelijk maken om hen nog als een groep te beschouwen. Om die reden lijkt het me niet juist het Revisor-proza te karakteriseren met behulp van drie romans van slechts een auteur, die na die periode zijn verschenen. Mijn tweede bezwaar is van inhoudelijke aard. Goedegebuure karakteriseert het proza als volgt: ‘De constructie van een literaire tekst wordt gezien als een middel om met de scheppende verbeelding als instrument een chaotische werkelijkheid en de plaats van het subject daarin zo te ordenen dat ze, zo niet te kennen of te doorgronden, dan toch te beheersen valt, al is het maar voor het moment dat de artistieke ervaring duurt. Er is sprake van een streven naar tekstuele coherentie en connectiviteit, dat zijn beslag krijgt in clusters van motieven, metaforen en associaties.’Ga naar eind1 Volgens Goedegebuure beweert Frans Kellendonk zulks in het bekende twistgesprek met Maarten 't Hart. Ten eerste denk ik dat de bewering an sich niet van toepassing is op het werk van De revisor, waarin men erop uit zegt te zijn aan te tonen dat het niet mogelijk is om via taal coherentie en eenheid te creëren in een chaotische wereld. Ten tweede blijkt dat Kellendonk in dat gesprek veel genuanceerder omgaat met het modernistische ‘geloof’ in de mogelijkheid van coherentie in het literaire werk, hetgeen volgens mij al blijkt uit het volgende citaat: Ik geloof niet meer zo, als de modernisten, Joyce, Virginia Woolf, etc., in de esthetische ordening als zingeving van de chaotische werkelijkheid. Dat heeft met allerlei dingen te maken. De literatuur heeft voor een groot deel de religie vervangen, [...], maar de literatuur is nog niet echt van God los. Want als die vorm werkelijk transcendent zou zijn, dan was de kunstenaar een priester die rechtstreeks is verbonden met een Opperschepper - hij moet zijn inspiratie toch ergens vandaan halen. Is de vorm niet echt transcendent, dan zit de kunstenaar gevangen binnen zijn eigen visie, dan is hij een solipsist en dat vind ik nog minder aantrekkelijk. Dat is een dilemma waar ik nog lang niet uit ben.Ga naar eind2 Dat het de Revisor-auteurs er niet om te doen was met behulp van de taal ordeningen te bewerkstelligen, blijkt wanneer men de verhalen van de Revisor-auteurs uit de betreffende periode onderzoekt. In het verhalend werk van Dirk Ayelt Kooiman (de belangrijkste Revisor-auteur, die door Goedegebuure genegeerd wordt), Matsier, Kellendonk, Canaponi, Gerrit Krol en Willem Brakman (ook de laatste twee auteurs speelden een belangrijke rol in de beginjaren van De revisor) staat een scepsis centraal ten opzichte van de modernistische poëtica. Veelal wordt er gebruik gemaakt van dezelfde procédés als de modernisten gebruikten, maar wordt er een andere lading aan gegeven. Zo wordt er in het werk van Matsier en Kellendonk nogal wat gereconstrueerd. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in het verhaal Scheltema Oostersche kunst, uit Matsiers debuutbundel, en Kellendonks novelle Letter en | |||||
[pagina 154]
| |||||
geest. Het reconstrueren wordt in deze werken geschetst als een zinloze en hoogst problematische bezigheid. Van de hoofdpersoon uit Matsiers verhaal wordt herhaaldelijk gezegd dat zijn werk eigenlijk nutteloos is, maar dat hij nu eenmaal beziggehouden moet worden. De hoofdpersoon in het verhaal van Kellendonk maakt een reconstructie, die uiteindelijk geheel mislukt, tot zijn levenswerk. Bij Kooiman wordt het allemaal wat explicieter weergegeven. Een verhaal als Niets gebeurt heeft het problematische van het schrijven tot onderwerp, hetgeen wordt onderstreept door steeds terugkerend metafictioneel commentaar. In het verhaal wordt herhaaldelijk gereflecteerd op wat er verteld wordt en op het vertellen op zichzelf. En dat in een verhaal dat eigenlijk nauwelijks een verhaal te noemen is, aangezien er niets gebeurt.Ga naar eind3 Van de Revisor-auteurs zijn Patrizio Canaponi en Doeschka Mesijsing degenen die het dichtst bij een modernistische poëtica staan. Toch staat in het verhalende werk dat zij eind jaren zeventig, in de Revisor-tijd, hebben gemaakt de vraag naar de mogelijkheden van de verbeelding centraal, hetgeen blijkt uit een verhaal als De zaak Judith Reiss van Meijsing. Daarin worden twee verhalen verteld die niet met elkaar in verband te brengen zijn en die elkaar zelfs uitsluiten, waardoor het niet mogelijk is te zien wat fictie is en wat werkelijkheid. Zelfs in haar latere werk heeft Meijsing de modernistische procédés, die Goedegebuure er terecht in herkent, niet klakkeloos overgenomen. Ook Goedegebuure zelf erkent dat, maar zonder er de juiste conclusies aan te verbinden. ‘Meijsing gaat in haar roman Vuur en zijde een stap verder door bij dit helende vermogen van de kunst een vraagteken te zetten.’Ga naar eind4 Hier wordt iets gesignaleerd dat belangrijk is voor de relatie van de Revisor-auteurs tot het modernisme: ze gaan een stap verder. Het moge duidelijk zijn dat de Revisor-auteurs werken in de traditie van het modernisme, gebruik maken van de procédés uit die periode en een grote belangstelling hebben voor de werken uit die periode. Dat wil echter nog niet zeggen dat zij zelf ook modernistische literatuur maken. De bewering dat het werk van Matsier, Kellendonk en Otten sterk naar de essayistiek tendeert, zoals het werk van Gide en Du Perron, lijkt mij dan ook onjuist. Wel is het zo dat er, bijvoorbeeld bij Matsier, in het verhaal gedacht en gesproken wordt over het problematische en geconstrueerde van de conceptie ervan, maar dat alles geschiedt binnen het kader van een fictioneel werk dat in zijn algemeen niet de kenmerken draagt van een essay. De Revisor-auteurs plaatsen in hun werk en in hun poëtica grote vraagtekens bij de modernistische illusie dat men met behulp van de verbeelding een ordening kan aanbrengen, die in de werkelijkheid niet te vinden is. Deze vraagtekens komen niet alleen naar voren in gedachten en overwegingen van de personages (zijn dus niet alleen rationeel-reflecterend, om met Ibsch te spreken), maar vormen een wezenlijk onderdeel van de vormgeving van het literaire werk, hetgeen tot uiting komt in metafictionaliteit en zelf-reflexiviteit.Ga naar eind5 Je zou kunnen zeggen dat bij deze auteurs de epistemologische twijfel niet rationeel-reflecterend, maar juist mime- | |||||
[pagina 155]
| |||||
tisch verwerkt wordt, wat voor Ibsch aanleiding zou kunnen zijn hun werk bij het postmodernisme te plaatsen. Steeds weer laten de Revisor-auteurs zien hoe problematisch het is om in een kunstwerk een eenheid te verkrijgen zonder dat het een kunstmatig en bedrieglijk karakter krijgt. Om dit probleem aan de orde te stellen willen zij daar steeds de nadruk op leggen, wat de volgende twee citaten, van respectievelijk Kellendonk en Kooiman, mogen aantonen: De ogenblikken dat een verhaal of een gedicht eerlijk bekent dat het van taal gemaakt is, dat een schilderij blijk geeft van zijn verf, of een beeldhouwwerk, tegen alle regels van de representatie in, het materiaal waarvan het is vervaardigd gehoorzaamt, dat zijn voor mij de bevrijdende ogenblikken in de kunst. [...] Bij elke kunstervaring moet het transparante venster waar je voor zit af en toe beslagen raken met rijm, en moet het glas zichtbaar worden door de spookachtige ijzervarens die erop groeien.Ga naar eind6 In het bovenstaande heb ik willen laten zien dat Goedegebuure in zijn artikel dat veel meer dan alleen De revisor tot onderwerp had, een wel erg voorbarige en ongenuanceerde plaatsing realiseert van de auteurs die zich rondom dit tijdschrift hebben verzameld. De misvatting dat men in De revisor beoogde modernistische opvattingen in een nieuw jasje te steken is een constante in de literatuurgeschiedschrijving, die nooit eerder getest is op haar houdbaarheid en die jarenlang heeft kunnen bestaan. Hierdoor heeft men nooit ten volle beseft wat de vernieuwende en actuele rol was die het tijdschrift in de jaren zeventig heeft gespeeld en die verantwoordelijk was voor haar grote populariteit. | |||||
Literatuur
| |||||
[pagina 156]
| |||||
|