Dagverhaal van merkwaardige voorvallen
(2001)–Jacobus Barnaart jr.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
[pagina 99]
| |
Uitlegging op de bruilofts-plaat.
DIt konstjuweel door Wandelaar
Gemaakt tot lof van 't deftig Paar,
Vertoont ons hier een Stof, geweeven
Door Pallas hand, vol konst en leeven,
Op Barnaart en op Witkops Echt,
't Welk door Minerf word uitgelegt
En aangetoont aan 't Zeilryk Spaaren,
Zinspeelende op dit heilzaam paaren;
Daar ziet men Witkops, bly van zin,
Verbeeld gelyk de bloemgodin;
En Barnaart, om haar hart te streelen,
In schyn van Zephirus te speelen;
Hoe 't poesie naakt gevleugelt kind,
Dryft op 't geruis der Westewind,
En blaast de liefde als ambergeuren
In Cyprus fris gebloemt vol kleuren.
Zyn kleed, het geen zyn handel roemt,
Met konst doorwrogt, vol schoon gebloemt,
Gelyk zyn zoet gespeel, trekt d'oogen
Der schoone, en houd haar opgetogen;
Terwyl de Min haare aandacht wekt,
Waar op Merkuur hen beide ontdekt,
En roemt op Witkops leest en zeden,
Op Barnaarts deugt en frissche leeden.
Heer Barnaarts hand ontvalt de fluit,
En Witkops strooit gebloemte en kruid;
Dus zien zy t'zamen hun vryaadje
Volend in Haarlems lust-bosschaadje.
De Min sluit beider rechte hand,
Waar op god Hymens fakkel brand,
Aan 't toorslicht van Cupied ontsteeken,
By 't heilig Drievoets zegenteeken;
De handelkunst, die glans en kracht
Geeft aan hun beider braaf geslacht,
Staat, daar twee volle horens praalen.
Triumf! de Dichtkonst spreit haar straalen.
J. Oosterwyk.
| |
[pagina 100]
| |
Ter bruilofte van den heere Jakobus Barnaart junior, en mejuffrouw Maria Suzanna Witkops.
Zo verr' de dagtoorts met haar' glans,
Die 't maanlicht kan verdooven,
De schaduw gaat te boven
Wanneer ze van haar' hoogsten trans
Haar schitterende straalen
Op ons doet nederdaalen:
Zo verr' braveert ook 't zonnelicht
Der Liefde, als 't ongeschonden,
Op onverwrikb're gronden,
Een onbesproken huw'lyk sticht,
| |
[pagina 101]
| |
Door Godsvrucht aangedreven,
Den nacht van 't eenzaam leven,
Vol dampen van zwaarmoedigheid
En nevelen van plaagen,
Die all' de vreugd verjaagen,
Die voor de vryheid schynt bereid
Om droefheids juk te breeken.
Kon iemand hier van spreeken
Heer Barnaart wierd zulks wel gewaar,
Die in all' 't onderwinden
't Genoegen niet kon vinden.
Wat viel hem 't leven bang en naar,
Wanneer hy zyn gespeelen
In 't Echtvermaak zag deelen.
Amfions kunst, zyn liefste lust,
Die herten trekt door de ooren
En 't Spaaren kan bekooren,
Verhinderde zyn vreugd en rust.
Dit zag de Huw'lyks-liefde
Die menig hert doorgriefde.
Zy, teêr bewogen met zyn druk,
Sprak hem dus aan: ‘Kan 't wezen
‘Laat ik uw kwaal geneezen.
‘Ik weet den weg naar uw geluk,
‘Myn zoon: dies wil maar hoopen.
‘Moet ik u verders noopen?
| |
[pagina 102]
| |
‘Wel aan: ga naar Heer Witkops spruit,
‘Op dat ze uw zorg verbanne.
‘De aanminnige Suzanne
‘Heb ik verkooren tot uw Bruid;
‘Die Flora die de bloemen
‘Voor paerlen weet te roemen;
‘Die bloem daar Haarlem roem op draagt,
‘Vol geur van zuiv're zeden
‘En zielsbekoorlykheden;
‘Die roos die ieders oog behaagt,
‘Het wit van menig minnaar,
‘Zult gy als overwinnaar,
‘Verkrygen na veel moeite en stryd.
‘Zy zal u bloemen toonen
‘Voor uwe kunstpatroonen
‘Daar menig meesters wakk're vlyt
‘En vindingen voor zwichten,
‘Schoon zy als held're lichten
‘Aan 't Spaaren blinken en aan 't Y.
‘Wat zal 't een blydschap geeven
‘Als ze u haar tweede leven
‘Zal noemen, van de slaverny
‘Der veinskunst gantsch ontslagen!
‘Wanneer 't haar zal behaagen
‘Dat ge in het lommer van een laan
‘Of aan de zilv're vlieten,
| |
[pagina 103]
| |
‘Daar 't niemand kan verdrieten,
‘Een' aangenamen toon zult slaan,
‘En uwe stem verheffen
‘Die zielen weet te treffen!
‘Als ze u door schrander huisbeleid,
‘En vriendelyke lonken,
‘Den boezem zal ontvonken!
‘ô Weêrgalooze lief'lykheid,
‘Door twist noch nyd te stuiten!
‘Wie kan uw welstand uitten?
‘In 't kort 'k voorzeg u eenen schat
‘Van duizend zaligheden.
‘Ik denk gy hebt myn reden
‘Tot uw geluk nu wel bevat:
‘Dies ga vrymoedig heenen.
Hier op is zy verdwenen.
Heer Barnaart kon zyn ooren, noch
Zyn oogen naauw gelooven.
‘Kwam deeze stem van boven?
‘Zou 't waarheid wezen, of bedrog
‘Die me in een' poel wil delven?
(Dus sprak hy by zich zelven)
‘ô Neen; de Liefde die nooit liegt,
‘Heeft my het spoor gewezen.
‘Ik ga dan zonder vreezen.
‘'k Zal denken, als ze my bedriegt,
| |
[pagina 104]
| |
‘Wat zyn 'er niet al oogen
‘Door haar gevlei bedroogen.
Maar zo ooit schranderheid en deugd
Verzeld met heussche zeden,
Het hardste hert kon kneeden;
't Gelukte Barnaart tot zyn vreugd.
Nu juigchen om dit paaren
't Beroemde Hout en 't Spaaren;
Men hoort een' blyden klank alom;
Elk roemt deez' huw'lyksvlamme.
Ik zie hoe Heer Verhamme
De Grootvaêr van den Bruidegom,
Grys van verstand en hairen,
Zyn vreugd naauw kan verklaaren.
'k Zie weêrzyds Ouderen vernoegt,
En vriendschaps vaste banden,
Gestrikt met ziel en handen,
Nu Godt deez' herten zamen voegt
Gelukkige Gepaarde,
'k Wensch dat uw staat op aarde
Een Paradys verstrekken mag,
Van onbesproken weelde,
Die ooit Gelieven streelde,
Bevryd van onrust en geklag.
Leeft dan, ô Trouw-genooten!
Met zegen overgooten:
| |
[pagina 105]
| |
Ja leeft in telgen, die door deugd,
Ontlast van boezemvlekken,
Elks oogen naar zich trekken;
Tot dat gy eens met hun vol vreugd
Bekranst met Echtlaurieren,
Uw Goude feest meugd vieren.
Zo houde uw beider Stamhuis stand,
Gesterkt, gezaligd door Godts hand.
CL. Bruin.
|
|